Skip to content

Cultuur is opium voor het volk, maar opium is ook cultuur – Deel I

Door Ton Salman. Op 13 en 14 maart van dit jaar komt in Wenen de VN-vergadering bijeen die opereert onder de naam van de Convention Against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances. Het wordt voor Bolivia een belangrijke vergadering van deze Wenen-conventie.

Het verhaal* begint ongeveer zó: in 1961 ratificeerde deze conventie het eerste verdrag over de bestrijding van gebruik, handel, productie en terbeschikbaarstelling van drugs en (later) psychotropische substanties als LSD en Ecstasy. Landen verplichtten zich drugs actief tegen te gaan – met uitzondering van medische toepassingen. Latere annexen specificeerden steeds nieuwere drugs. De International Narcotics Control Board werd opgericht om drugsproductie en –handel daadwerkelijk te controleren.

Pas in de loop van de jaren bleek dat er, behalve problemen als gebrekkige effectiviteit van de handhaving en corrupte autoriteiten die narco-belangen ontwikkelden, nog andere controversiële kwesties opdoken. Deze betroffen de nationale of culturele betekenistoekenning aan drugs. Een bekend voorbeeld is de qat – een gangbare kauw-substantie in Yemen en andere landen, een drug in de ogen van anderen Het bevat een alkaloïde genaamd cathinone. Alkaloïden zijn plantaardige stoffen die op het centrale zenuwstelsel van dieren en mensen inwerken, en in sommige gevallen tot verslaving kunnen leiden. Naast veel bekende giftige, medicinaal gebruikte en geestverruimende varianten vallen ook cafeïne en nicotine onder de alkaloïden. Nóg controversiëler dan de qat is de coca: een plant die op substropische hellingen in Bolivia, Peru en Colombia groeit. Ook het cocablad bevat alkaloïdes, 18 in totaal, waaronder cocaïne. Cocaïne maakt echter slechts tussen de 0.25 en 0.75% van de samenstelling uit. Onvoldoende om wat voor geestverruimende euforie of lichamelijke verslaving dan ook te produceren. Het cocablad bevat daarnaast grote rijkdom aan vitaminen, mineralen, proteïnen (méér dan vlees), en kalk (méér dan melk).

Dit is het verhaal volgens de huidige Boliviaanse overheid: in 1961 was nauwelijks iets over de coca bekend. Het coca-blaadje werd toen echter als ‘drug’ gekwalificeerd, tesamen met –vanzelfsprekend– cocaïne. Boliviaanse vertegenwoordigers in de Conventie-vergadering hebben dat toen ondoordacht laten passeren. In Bolivia echter (en in mindere mate in Peru) werd dat blaadje sinds jaar en dag geconsumeerd: gekauwd. Of preciezer nog: gesabbeld. Het gaat erom de werkzame stoffen, waaronder de alkaloïden, uit de blaadjes te zuigen. De effecten zijn een vermindering van honger- en vermoeidheidsgevoelens, het afnemen van de symptomen van hoogteziekte (sorojchi), en een toename van energie en werklust. In Bolivia gebruiken honderdduizenden mensen dagelijks coca: mijnwerkers, chauffeurs, wegwerkers, bouwvakkers, boeren, marktkooplui en vele, vele anderen. Minstens zovelen drinken de mate de coca, eten cocasnoepjes of cocakoekjes, of nippen van het (overigens niet zo lekkere) coca-borreltje. In Bolivia, met andere woorden, is het cocablaadje geen verboden substantie, maar een consumptieartikel en een grondstof voor meerdere industriële producten. Dit werd door de Conventie-leden in het verleden getolereerd – hoewel de druk om de cocaproductie en -consumptie te reduceren onverminderd aanhield; artikel 49 van de Conventie suggereert een ‘geleidelijke afbouw’ van het consumeren van cocablaadjes.

Deze relatief rustige stand van zaken begon te bewegen in de tachtiger jaren. De war on drugs resulteerde in Bolivia in een fellere, USA-geïnstigeerde bestrijding van wat ‘overtollige cocateelt’ werd genoemd. Tegelijkertijd breidde de cocateelt zich juist uit. Voor vele inmiddels naar laagland gemigreerde werkloze mijnwerkers en verarmde hoogland-boeren was de cocaverbouw een uitkomst: door nieuwe transportmogelijkheden en hoge prijzen (dankzij diezelfde war on drugs) werd coca met afstand het meest lucratieve landbouwproduct. Het conflict escaleerde: de vernietiging van akkers werd gecompenseerd door de aanleg van steeds weer nieuwe, verborgen akkers, de groeiende aanwezigheid en effectiviteit van de USA-gebaseerde Drugs Enforcement Administration (DEA) ging gepaard met toenemende repressie en geweld, maar ook met groei in de cocaïne- en pasta-base (een halffabrikaat) productie – én met toenemende cocateelt. De cocaboeren waren in vrijwel alle gevallen zo wijs zich niet met cocaïne in te laten: zij verkochten hun oogst aan opkopers – en daarmee was voor hen de kous af.

Vervolgens krijgt het verhaal een politiek-culturele dimensie. De huidige progressieve, door het ‘etnische verschil’ geïnspireerde regeringspartij (met inheemse president Evo Morales aan het hoofd) is sterk beïnvloed door de organisaties van cocatelers. In haar discours werd het cocablad vooral een eeuwenoude culturele traditie. En werd de bestrijding van de teelt en consumptie ervan ‘imperialisme’. Daarom moest de ‘nationale soevereiniteit’ worden verdedigd. Munitie voor het betoog vond men, behalve in het wijd-verspreide kauwen, in rituelen die al eeuwenlang met cocablaadjes werden uitgevoerd door inheemse yatiris of geestelijk raadslieden. Cocablaadjes worden, daarwerkelijk, op de grond gestrooid om de toekomst te lezen, ze worden verbrand, in de hand gehouden, rondgedeeld en gekauwd, tijdens tal van rituele bijeenkomsten.

De Boliviaanse overheid bepleitte, in 2007 en 2008, bij de Conventie-bijeenkomsten dat het cocablaadje van de lijst van ‘drugs’ verwijderd zou worden. Zoals de druif grondstof is voor wijn, maar pas na een specifiek proces tot de alcohol leidt die óók een drug is, zo is het cocablad weliswaar grondstof, maar daarmee nog lang geen cocaïne – zo luidde het argument. Om tot cocaïne te komen is een reeks tamelijke complexe chemisch-industriële processen nodig. Het cocablad is daaraan onschuldig – en verder niet-verslavend, geen lichamelijke schade aanrichtend, niet psychologisch afhankelijk makend en werkzaam in de orde van grootte van cafeïne, theïne of zelfs chocola…. Ondanks de feitelijke juistheid van dit betoog, verzetten de meeste landen die de Conventie hadden geratificeerd zich tegen de wijziging – naar verluid onder grote druk van de USA. Bolivia zette vervolgens de DEA het land uit, maakte van de druksbestrijding een soevereine ‘nationale kwestie’, en verliet de Conventie. Maar in 2011 is het lidmaatschap opnieuw aangevraagd. Boliviaanse diplomaten hadden betoogd dat het onwenselijk was zich buiten zulke internationale organen te plaatsen. Bolivia is dus nu weer kandidaat-lid, maar liet de aanvraag vergezeld gaan van een verdragswijzigings-verzoek: het cocablad zou niét meer als drug moeten worden gezien. Een eerste stap op weg naar het besluit daarover wordt volgende week in Wenen gezet. Naar verluid bezoekt president Evo Morales persoonlijk de bijeenkomst, en zal hij, net als bij een eerder bezoek, tijdens zijn speech coca kauwen. Vooralsnog is onduidelijk of dat de inhoud van zijn toespraak positief of negatief zal beïnvloeden. Om het argument nog meer kracht bij te zetten, is de Bolivianen van overheidswege verzocht (zie http://eju.tv/2012/03/declaran-el-12-de-marzo-da-de-pijcheo-en-bolivia/) op 12 maart massaal coca te kauwen. Ik moet dus straks nog even naar de markt.

* Zie hier het vervolg (deel II) op dit verhaal.

Ton Salman is universitair hoofddocent bij de afdeling Sociale en Culturele Antropologie (VU).  Hij houdt zich onder andere bezig met sociale bewegingen en burgerschap. Zijn regionale specialisatie is Latijns Amerika. Op Standplaats Wereld schreef  hij onder meer over burgerrechten en gemeenschapsrechten, over de impact van de financiële crisis (in het Engels) in Bolivia, over misdaad en het verband met het bovennatuurlijke, over de hoofddoekjesdiscussie, over de claxon, en over groepshuwen, steeds in Bolivia.

One Comment

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *