Skip to content

Is kennis van de Nederlandse antropologische traditie nog wel relevant voor hedendaagse antropologen?

VINCENT DE ROOIJ

Historici verdedigen de relevantie van hun discipline vaak door te beweren dat kennis van het verleden nodig is om het heden te begrijpen en beter te doen in de toekomst. In die zin is het belangrijk dat elke academische discipline kritisch kijkt naar hoe haar dogma’s, institutionele organisatie, en vooral ook haar onderzoekskeuzes hun oorsprong hebben in het denken en doen van eerdere generaties. Matthias Teeuwen uit daarom terecht zijn zorg dat de antropologiebeoefening in Nederland lijkt te lijden aan een opvallende vorm van geheugenverlies:

“Het lijkt erop dat het huidige [antropologische] collectieve geheugen vooral wordt bevolkt door fragmenten uit Britse en Amerikaanse discussies die voor het gemak worden aangewend om ook de Nederlandse disciplinaire geschiedenis te typeren.”

Toen ik zelf in de jaren 80 studeerde aan de UvA werd nog uitvoerig stilgestaan bij de wordingsgeschiedenis van antropologie in Nederland. Maar ik kan me niet herinneren of de relevantie van deze geschiedenis voor de antropologiebeoefening van toen verduidelijkt werd. Ja, de Nederlandse antropologie had een speciale regionale belangstelling voor de voormalige koloniale gebieden in Zuidoost Azië maar niet of veel minder duidelijk was hoe het verleden, waarin wetenschappelijk onderzoek vervlochten was met Nederlandse koloniale belangen, de huidige wetenschapspraktijk een specifieke, herkenbaar Nederlandse, vorm had gegeven.

De Nederlandse antropologie in de jaren 80 was al heel sterk internationaal (eigenlijk Noordatlantisch) georiënteerd: literatuur was bijna uitsluitend Engelstalig, internationale studenten waren weliswaar nog zeldzaam maar de groeiende staf van de verschillende afdelingen antropologie was al wel deels internationaal (vooral Brits/Amerikaans). Die trends hebben zich versterkt doorgezet zodat in 2020 antropologen in Nederland zich vooral deel voelen van een internationale gemeenschap van antropologen.

Met uitzondering van de structuralistische traditie van J.P.B. de Josselin de Jong, is er in de Nederlandse antropologie geen sterke schoolvorming geweest. Zeker na de hervorming van de universitaire bestuursstructuur, vonden mensen die de ambitie hadden om school te maken flinke obstakels op de weg om gelijkgestemden om zich heen te verzamelen en zo een meer blijvende invloed op het vak uit te oefenen. Dit alles heeft ertoe geleid dat een duidelijk herkenbare Nederlandse antropologie ver te zoeken is.

Constaterend dat veel antropologen, verbonden aan Nederlandse universiteiten, in het buitenland zijn opgeleid en dat veel antropologen in Nederland vaker samenwerken met collega’s in het buitenland dan met vakgenoten in het binnenland, zou je kunnen stellen dat de wortels van de huidige Nederlandse antropologie vooral buiten Nederland te zoeken zijn. En dat doet de vraag rijzen of het nog zinvol is vroegere antropologie-beoefening in Nederland te verkennen om tot een beter begrip te komen van hedendaagse antropologie-beoefening in Nederland.

Het zou jammer en kortzichtig zijn die vraag ontkennend te beantwoorden. Iedereen die het monumentale tweedelige ‘Tales from Academia. History of Anthropology in the Netherlands’ (2002), geredigeerd door Han Vermeulen en Jean Kommers, een beetje verkent, zal snel inzien hoe die ogenschijnlijk internationale antropologie in Nederland ook nog steeds de sporen draagt van de academische politiek van onze voorgangers: denk hierbij aan de invulling van leeropdrachten, het aanstellen van opvolgers, en de invloed achter de schermen op het verstrekken (en onthouden) van onderzoekssubsidies.

Aandacht voor het Nederlandse antropologische verleden is ook van waarde in het onderwijs. ‘[F]ragmenten uit Britse en Amerikaanse discussies die voor het gemak worden aangewend om ook de Nederlandse disciplinaire geschiedenis te typeren’ zijn prima te verbinden aan discussies uit de goed gedocumenteerde geschiedenis van de Nederlandse antropologie. Een daadwerkelijk internationaal georiënteerde antropologie zou echter ook aandacht moeten hebben voor antropologen in de Global South, toen en nu, die tot de dag van vandaag in textbooks en overzichtswerken niet of nauwelijks voorkomen.

Als er niets of weinig Nederlands is aan academische antropologie in Nederland, is dat dan erg? Mijn antwoord is nee en ja. Eerst het nee: ik zou het zorgelijk vinden als antropologie in Nederland een heel eigen Nederlands karakter zou hebben omdat dat zou kunnen duiden op een gesloten houding, een isolement ten opzichte van antropologische theorievorming in andere landen. Een zekere cultivering van eigenheid kan misschien geen kwaad maar leidt al snel tot geborneerdheid en intellectuele impasse.

Dan het ja: het gegeven dat er niets of weinig Nederlands is aan antropologie in Nederland heeft ongetwijfeld ook te maken met de nogal marginale belangstelling van Nederlandse antropologen voor Nederland als onderzoeksveld. De studie van ingrijpende sociale veranderingen in Nederland wordt nu voor een groot deel overgelaten aan sociologen, politicologen, planologen, en sociaalgeografen. Het is vreemd dat vele alumni van antropologie-opleidingen in Nederland emplooi vinden bij overheidsinstellingen en daar vaak actief beleid vormgeven en implementeren terwijl zij tijdens hun studie nauwelijks iets hebben gelezen over Nederland! Ik zou daarom willen pleiten voor meer antropologisch onderzoek van en in Nederland met naast Engelstalige publicaties over dat onderzoek ook Nederlandstalige publicaties voor een breed publiek van gewone burgers, beleidsmakers, en bestuurders. Dit zal zowel onze discipline als Nederland goed doen.

Vincent de Rooij is antropoloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek richt zich op taal en de rol van taal in identiteitsvorming.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *