Skip to content

Slumtoerisme in een Indonesische kampong

Door Freek Colombijn Een nieuwe vorm van toerisme is het slumtoerisme. In sommige steden is het mogelijk arme wijken in te gaan onder leiding van een lokale gids. De toerist krijgt het gevoel een authentieke ervaring rijker te worden (“echte armoede”!) en tegelijk biedt de groep het veilige gevoel waar de toerist zich aan vastklampt. Een van de grootste favela’s van Rio de Janeiro, Rocinha, is door de stad aangewezen als een toeristische attractie en trekt 3000 bezoekers per maand. In Zuid Afrika hopen townships op toeristen die de tijd tussen twee voetbalwedstrijden op het WK moeten vullen. 

Eveline Dürr merkt in een ongepubliceerd paper op dat deze vorm van toerisme schaduwkanten heeft. Is armoede een toeristische attractie? Hebben de bewoners nog zeggenschap over het beeld dat van hen verspreid wordt? Wordt een negatief imago in stand gehouden (en door wie?) om de toeristenstroom op gang te houden? Profiteren alleen touroperators van de tours of ook de bewoners? Welk effect heeft de confrontatie met dikbuikige toeristen behangen met camera’s op de bewoners?

In januari 2010 kon ik zelf een tour door twee arme kampongs in Surabaya meemaken. Een kampong is een min of meer ongepland gegroeide stadswijk in Indonesië; niet elke kampong is armoedig, maar sommige zijn dat zeker. De toer was onderdeel van een conferentie over Indonesische kampongs en niet opgezet met commerciële bedoelingen. De organisatie van de conferentie had gidsen uit de wijk gezocht en op verschillende momenten rustpunten ingelast waar de conferentiegangers konden praten met bewoners. We gingen in kleine groepjes te voet de wijk in. Met deze opzet werd een aantal perverse aspecten van gewoon slumtoerisme vermeden. Wat resteerde was een boeiende en soms hilarische ontmoeting tussen kampongbewoners en wetenschappers.

Foto door Annemarie Samuels

De eerste kampong blijkt Karang Bulak te zijn. In 1974 en opnieuw in 1984 zijn stukken van de wijk platgegooid om plaats te maken voor een hotel en een bankgebouw. De politie intimideerde indertijd de bewoners om “vrijwillig” te vertrekken. Omdat een deel van de bouwplannen niet meteen uitgevoerd is, hebben nieuwe bewoners snel de braakliggende grond gekraakt en opnieuw woningen gebouwd. De wijk is nu een doolhof van hele smalle straatjes (jalan tikus, muizenpaadjes). De bewoners leven van het hotel en de bank waarvoor eerder een deel van de wijk was afgebroken. Overdag bereiden ze lunches voor de werknemers, of werken als kapper of parkeerwacht. ’s Avonds zoeken hotelgasten in de kampong prostituees op. In de wijk wonen veel Madurezen die “Argentijnen” worden genoemd, want Argentijnen hebben net als Madurezen de naam lastig te zijn. De tweede kampong is Dupak Magersari; de huizen zijn gebouwd op stroken grond die naast een spoorbaan zijn overgebleven. Sommige huizen staan dicht op de rails en het spoor wordt ook gebruikt als voetpad, speelplaats of marktterrein. De enkele trein die voorbijkomt rijdt gelukkig langzaam en toetert onophoudelijk.

Voor we de wijken in mochten, trok de organisatie een half uur uit om ons instructie te geven. We kregen 11 voorschriften, zoals: het is verboden de groep te verlaten of van de route af te wijken. Van deelnemers wordt verwacht dat ze gezellig zijn en glimlachen naar de bewoners van de huizen waar ze langs komen. We moeten toestemming vragen om een foto te maken. We mogen niets kopen zonder tussenkomst van de gids. We moeten nette kleren dragen, vrouwen mogen geen sensuele kleding dragen en liefst moeten we sportschoenen aandoen. Gouden sieraden moeten we thuislaten en het wordt aanbevolen een regenjas of poncho mee te nemen.

Bij het bekendmaken van deze voorschriften wordt door sommige deelnemers gegniffeld, want het is voor ons een dagelijkse bezigheid om kampongs in te lopen en veldwerk te doen. De westerlingen voelen zich wat ongemakkelijk omdat hen gevraagd wordt een petje op te zetten, zodat we allemaal herkenbaar zijn als groep. Dat is natuurlijk precies hetgeen wat een antropoloog in het veld probeert te voorkomen en door onze hang naar individualisme hebben wij westerlingen sowieso moeite met uniforme kleding. Een klein deel van de Indonesische deelnemers blijkt echter minder vertrouwd met kampongs en heeft de kledingvoorschriften serieus genomen. Ze zijn gekleed alsof ze gaan joggen en hebben voor de zekerheid een wegwerpcamera meegenomen.

De wetenschappers op expeditie worden meer gefotografeerd dan ze zelf foto’s nemen want op elke straathoek staat een fotograaf of cameraman van de conferentie deze gebeurtenis vast te leggen. Ik voel me een beetje opgelaten met mijn petje op het hoofd. We worden helemaal het gesprek van de dag wanneer er nog geen 5 minuten nadat we op stap zijn gegaan een tropische stortbui naar beneden komt. Het water kan geen kant op en staat al snel 5-10 cm hoog in de stegen van Karang Bulak. Met de schoenen in de hand, op slippers en met opgerolde broekspijpen gaan we verder. De bewoners kijken met meer verwondering naar ons dan wij naar hen en zij stellen ook allemaal verbaasde vragen. Ik vraag me af: wie is hier nu de toerist? In ieder geval is na afloop iedereen het erover eens dat de tour fantastisch georganiseerd was en een hoogtepunt van de conferentie vormde.

Freek Colombijn is als antropoloog verbonden aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit. Eerdere berichten van zijn hand gingen onder meer over stedelijke problematiek in Jakarta, klimaatverandering en zijn recente bezoek aan Seoul.

2 Comments

  1. Interessant artikel. Ik vind dergelijk slumtoerisme toch wel heel erg ruiken naar ramptoerisme. Het lijkt me armoede eerder te bestendigen dan omgekeerd. Ik was een kleine 2 jaar geleden zelf in Indonesië op werktrip en ik begrijp wel het dubbele gevoel van de auteur.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *