Skip to content

Wij zijn de beste! Of….?

bekerDoor Ton Salman. Recent werden de resultaten van de jaarlijkse Nationale Studenten Enquête gepubliceerd. En kijk eens aan: de bachelor-opleiding antropologie van de VU komt als beste van Nederland uit de bus! We zullen niet liegen: we zijn er als afdeling heel blij mee, we melden het meteen aan elkaar, en we feliciteren elkaar. We denken en hopen dat het het resultaat is van ons harde werken, onze motivatie, onze aandacht en zorg voor de studenten, onze deskundigheid en expertise, en onze begeestering tijdens de colleges. We beschouwen het als een compliment van onze studenten – en in gedachten bedanken we die studenten!

 Maar náást die trots en vreugde: er is ook wel wat af te dingen op zo’n resultaat. En welk moment is beter om die twijfels nu eens te verwoorden dan wanneer je ‘de beste’ bent? Als je kritiek op de waarde van het resultaat uit op het moment dat je onderaan eindigde, klinkt dat immers al gauw als het zoeken van een excuus, of als bozige verongelijktheid. Om geloofwaardigheidsredenen moet je een jury diskwalificeren juist dán wanneer ze je kampioen verklaren!

Er zijn twee grote vraagtekens te plaatsen bij dit gebeuren: waar gáát dit over, en wát is er precies gemeten? Over dat eerste vraagteken: het is een soort van obsessie aan het worden in onze tijd, dat alomtegenwoordige tellen, meten, calculeren, scoren, de fascinatie met wáár je in het scorelijstje eindigde, en wie de beste was. Basisscholen, ziekenhuizen, ondernemingen, ministers, supermarkten, HBO’s, nachtcrèmes, all-the-world’s-universities, onderzoekers, bedrijfsbranches waarin je een investering overweegt – alles en iedereen is in ranglijsten ondergebracht, en over alles en iedereen is gemakkelijk te vinden wáár men in de rating eindigde. Steeds verfijnder methodes pretenderen objectief en evidence-based te kunnen vaststellen wie dít keer het minst ernaast sneed tijdens de operatie, het hoogste percentage vwo’ers afleverde, de meeste publicaties produceerde, de hoogste investeringsrendementen haalde, de meeste hypotheken verkocht en, natuurlijk ook, het verste kon piesen. Maar wat zégt het ons? Dat de middenmoters niet goed waren? Dat er altijd (en steeds weer een nieuwe) baas boven baas is? Dat ‘goed’ een waardeloze kwalificatie is en dat je een kneus bent als je niet top of excellent bent? Dat je met een 7 niet ver zult komen in het leven? Natuurlijk: laten we elkaar collegiaal controleren, evalueren, desnoods zelfs meten welke auto bijvoorbeeld de meeste onderhoudskosten met zich meebracht. En laten we elkaar bij de les houden om datgene te eren wat Albert Camus al lang geleden één van de belangrijkste verbeter-criteria voor de mensheid leek: ons werk goed doen. Maar moet alles en iedereen echt voortdurend in ranglijsten verschijnen en gloriëren? Of is het toch vooral een controlemechanisme? Een stok waarmee de hoger gepositioneerde de ondergeschikte kan slaan? (Wat zou het overigens leuk zijn als, op basis van inzet en expertise, iedereen elk jaar opnieuw één plekje omhoog zou kunnen schuiven…. Allemaal verbeterd ten opzichte van de laatste meting, ieder jaar weer! Misschien is het wel zo! Maar da’s onzichtbaar in ranglijsten…..)

Het tweede punt: wát hebben we nu gemeten? De site van de Nationale Studenten Enquête levert weliswaar wat informatie over de criteria waarop gescoord werd (zoals ‘student-tevredenheid’, aantal contacturen, doorstroompercentage naar 2e jaar en diploma-binnen-4-jaar-behalers) maar meldt niets over bijvoorbeeld de bron van zoiets als ‘student-tevredenheid’. Terwijl dat toch intrigeert: wat weet de student over hoe goed of student-vriendelijk zijn of haar opleiding is ten opzichte van die bij een andere universiteit? Is dat een reële vergelijkingsparameter? Of zet je tevredenheid slechts af tegen verwachtingspatronen van vóór de aanvang van de studie? En zouden hogere cijfers (door deze of gene softe docent) soms ook leiden tot hogere tevredenheidscijfers? Bij de betere studenten of juist bij degenen die moeite hebben? Enne…. zouden de studenten antropologie van de VU bij een nationale toets ‘antropologische basiskwalificatie’ daadwerkelijk beter scoren dan die van Nijmegen of Leiden? Of zijn die andere opleidingen ook gewoon goed? Sterker nog: volgend jaar kunnen ‘wij’ wel weer lager scoren, en één van de collega-afdelingen hoger. En waarom? Niemand die het kan verklaren. Maar wij zouden in ieder geval van onszelf weten dat we niet is omdat we minder hard of met minder inzet gewerkt hebben.

Het is een beetje magie, uitgedrukt in ogenschijnlijk harde cijfers. En cijfers kunnen iets illustreren, maar ook iets vertekenen, of zelfs ronduit liegen. We hopen dat het mooie resultaat echt iets zegt over de kwaliteit van onze opleiding. Maar we moeten ook realistisch zijn over de vragen die bij dit soort ‘kampioenschappen’ te stellen zijn

Ton Salman is universitair hoofddocent bij de afdeling Sociale en Culturele Antropologie (VU).  Hij houdt zich onder andere bezig met sociale bewegingen en burgerschap. Zijn regionale specialisatie is Latijns Amerika. Op Standplaats Wereld schreef  hij onder meer over burgerrechten en gemeenschapsrechten, over coca en cocaïne, over hoger onderwijs in Nederland en in Chili, over misdaad en het verband met het bovennatuurlijke, over de hoofddoekjesdiscussie, over de claxon, over goud, en over groepshuwen.

2 Comments

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *