Door
Op de foto is te zien hoe de ‘Vrije Plakpaal’ op het bordes voor de universiteit wordt gereinigd. Ondanks de communicatieve functie van de paal had ik hem met zijn wirwar van oproepen en ‘verleidelijke’ uitnodigingen eerder over het hoofd gezien. Pas in deze uitzonderlijke toestand werd ik hem gewaar. Bovenaan zat een centimeters-dikke laag aanplakbiljetten als een huid om de paal geplakt, terwijl het onderste deel tot de metalen beplating toe kaal was en het papier er als natte pulp onder lag. Ik vond het er, in de halfbakken toestand waarin het die avond was achtergelaten, vies en chaotisch uitzien; een grove stijlbreuk met de omgeving.
Hoewel ik de pulp bij het zien ervan beleefde als echte, misplaatste viezigheid, vroeg ik me achteraf af of het dit werkelijk was. Immers, de pulp van nu was zo-even nog een volwaardige aangeplakte poster met een bepaalde boodschap. Het papier als medium onderging een gedaanteverwisseling en werd zelf object. Natgespoten en wel verwerd het tot pulp – en daarmee simpelweg tot onuitstaanbaar ‘vuil’ op de tegelvloer.
Deze transformatie kan begrepen worden als een proces van ver-vuil-ing zoals Mary Douglas deze in 1966 al interpreteerde: “Dirt is matter out of place”. Rond dit ‘vuil’ bestaan in allerlei culturele contexten reguleringen die voorschrijven hoe hiermee moet worden omgesprongen. Of het ‘vuil’ nu werkelijk risico’s van besmetting of ziektes met zich meebrengt of niet, het bezit minstens potentie om de bestaande orde op losse schroeven te zetten en moet daarom gecontroleerd worden.
Zoals te zien is op de foto, zijn er op de plek waar de paal staat verschillende vaste objecten: een bank, de glazen gevel, een hekwerk, en natuurlijk de aanplakpaal zelf op een strak belijnde tegelvloer. Er is behalve de pulp niets tijdelijks te vinden. Er heerst een geconstrueerde orde. Tegenover deze strakke lijnen is de pulp-brij alleen maar uitzonderlijker; eigenlijk onherkenbaar en ontoegankelijk. De pulp valt buiten, of beter: tussen de bestaande ordes (die van voor en na de schoonmaak).
Toch is deze overgangstoestand niet het meest vervreemdende in dit beeld. Dat lijkt mij namelijk de paradox van het reinigen van een paal met het label ‘Vrije Plakpaal’. Deze paradox moet begrepen worden in verbinding met de geconstrueerde orde van de plaats, en de wijze waarop afgerekend wordt met de posters. Het ‘vrije’ van de plakpaal leek een ontheffing van de heersende orde in te houden, maar niets blijkt minder waar. Ook hier geldt het regime van de orde. Aan de tissue van sociale manifestaties op de paal wordt geen wezenlijke betekenis verleend. De laag posters wordt vrijuit tot object gemaakt en als wildgroei verwijderd.
De universiteit lijkt met de orde en netheid rond het gebouw ongekleurd te zijn en neutraliteit uit te stralen. Toch blijkt dat deze plek geen neutrale leeromgeving is. Zelfs het vrij veronderstelde domein van de belevingswereld van de studenten wordt door het instituut gereguleerd.
Bron: Douglas, Mary (1966) Purity and Danger: An Analysis of Concepts of Pollution and Taboo. London: Routledge and Kegan Paul.
Herbert Ploegman studeerde in 2011 af als antropoloog aan de VU en deed onderzoek naar kleding en mannelijkheid onder Marokkaans-Nederlandse jongens in Amsterdam.