Door
De dag besloot met een gesprek over activisme en academia met Martijn de Koning, Erella Grassiani, Mitchell Esajas en Anne de Jong. Wat deze sprekers onderling verbond is een gespannen verhouding tot de overheid en de samenleving omdat ze allemaal, of ze het nu wilden of niet, vanwege hun onderzoek werden bestempeld als activist. Er wordt met argwaan gekeken naar antropologen die onderzoek doen naar marginale groepen in de samenleving omdat het, vanwege de aard van antropologisch onderzoek, voor buitenstaanders moeilijk te zien is of antropologen zich met die groepen vereenzelvigen of niet. Antropologen die zulk onderzoek doen komen dan ook onvermijdelijk in opspraak wanneer er controverse omtrent hun onderzoeksgroep ontstaat. De vraag is dan: wie komt er voor hen op?
Antropologen staan er wat dat betreft niet goed voor in Nederland. Overheid en samenleving struikelen vaak over het feit dat antropologen die zich bezighouden met onderzoek naar marginale groepen, zoals salafistische jongeren, de verhalen van hun informanten afschermen. Universiteiten hebben vaak net zo weinig begrip voor de positie van antropologen als de overheid omdat ze vaak net zo min op de hoogte zijn van de eigenaardigheid van antropologisch onderzoek omdat hun beeld van de wetenschap gebaseerd is op de natuurwetenschappen. Daarnaast bestaat er voor antropologen niet zoiets als een recht waar ze zich op kunnen beroepen om bronnen geheim te houden zoals dat bij journalistiek wel het geval is. Dus als de overheid, de universiteit en de wet geen bescherming bieden, blijft over: medeantropologen.
Wat hiervoor nodig is, is solidariteit bij antropologen onderling, iets dat gevat kan worden in een ethische code voor het vak. Daar ging een van de workshops in de middag over: wat is er nodig voor de totstandkoming van een ethische code voor antropologie in Nederland? De eerste vraag van die sessie was gelijk: is zo’n ethische code wel mogelijk? Freek Colombijn stelde terecht dat ethiek pas interessant en relevant wordt bij dilemma’s. Hiermee stelde hij een ethiek voor die lijkt op Aristotelische deugdethiek, namelijk, gebaseerd op de praktische rede die per situatie bepaalt wat er op dat moment juist en passend is om te doen. Dit strookt met antropologische kennis, die namelijk ook contextgebonden is, maar leent zich niet goed voor een systematische uiteenzetting.
Een ethische code voor antropologie zal dus meer het karakter hebben van een richtlijn. Peter Versteeg merkte op dat zo’n richtlijn naar twee kanten toe moet communiceren: naar buiten om de aard en methode van antropologisch onderzoek te duiden en naar binnen om aan te geven wat de juiste houding van een onderzoeker is. De communicatie naar binnen toe sluit aan op de voorgaande karakterisering van ethiek voor antropologie als Aristotelische deugdethiek. Het gaat dan namelijk om de houding van de antropoloog die gevormd moet worden net zoals de praktische rede moet worden gevormd. Deze communicatie naar binnen toe van een ethische richtlijn is net zo belangrijk als communicatie naar buiten toe.
Luisterend naar deze gesprekken kon ik niet om de gedachte heen dat er iets is dat epistemologie en ethiek binnen antropologie verbindt. Wat anders kan het zijn dan de waarheid? Waarheid omdat dat niet alleen het doel van onderzoek is maar ook de grondslag vormt van handelen in het algemeen. De waarheid is echter uitermate ongrijpbaar. Het hoogst mogelijk haalbare zal dan ook een richtlijn zijn waarin slechts de voorwaarden tot een goed verstaan van de waarheid en de bijbehorende houding uitgelegd staan.
Matthias Teeuwen is student culturele antropologie en theologie aan de Vrije Universiteit, Amsterdam. Zijn onderzoeksinteresses omvatten religie, taal en wetenschapsfilosofie.