Door
namens het webteam StandplaatsWereld
Op 23 september 2013 publiceerde de onderzoekscommissie die door het College van Bestuur van de VU was ingesteld om beschuldigingen van wetenschappelijk bedrog gepleegd door hoogleraar Mart Bax, in de periode vanaf de jaren 1980 tot 2001, te onderzoeken, haar eindrapport. Het rapport wijst erop dat de affaire niet alleen om de reputatie van de betrokken antropoloog draait, maar ook de antropologie als zodanig raakt, en daarnaast vragen oproept over de institutionele context waarin betrokkene werkzaam was, over academische verhoudingen en collegialiteit. Ten overvloede: de betrokken antropoloog was werkzaam op onze afdeling – tot 2001.
Onderstaande tekst is een reactie op de kwestie als geheel, gebaseerd op overleg met enkele collega’s uit de afdeling.
Eerst maar eens over de affaire zelf: het was een bijzonder onaangename gewaarwording voor iedereen die nu aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie verbonden is. Een afdeling die zichzelf graag ziet als een begeesterd en enthousiast gezelschap beoefenaars van de antropologie, met bezieling zich inzettend voor onderzoek en onderwijs, wordt geconfronteerd met een akelige affaire uit een (voor de meesten) behoorlijk grijs verleden – maar zich wel afspelend op ónze toenmalige afdeling. Een oud-collega, die de meeste van de huidige stafleden niet eens gekend hebben, heeft een heel erg scheve schaats gereden. “Ernstig wetenschappelijk wangedrag” en “onethisch wetenschappelijk gedrag”, dat zijn kwalificaties die de onderzoekscommissie hanteerde en die er niet om liegen. En, nogmaals: het was onze afdeling waar hij werkte….
Wat vermogen getuigenissen á decharge en verklaringen van onschuld tegen die feiten? We hopen toch nog wel iets: we distantiëren ons natuurlijk met kracht van zulke onderzoeks- en publicatiepraktijken, we benadrukken dat we daar verre van blijven, en we verzetten ons tegen een guilt by association-redenering: een leugenachtige journalist, een stelende boekhouder, en een misbruik-plegende kinderopvang-medewerker maken van die beroepsgroep, noch van de krant, het bedrijf of de kinderopvang waar ze werken, foute beroepen of instanties. We beoefenen een mooie en belangrijke wetenschap, en dat laten we ons niet afnemen door wie dan ook.
En dan de tweede en derde kwestie die de commissie opwierp: is de antropologie gevoeliger voor dit type mogelijke ontsporingen dan andere disciplines? En wat is er nu anders, in die zin dat een herhaling onwaarschijnlijk wordt? Recente gebeurtenissen suggereren dat de antropologie zeker niet meer dan andere métiers ruimte biedt voor fraudeurs. In de sociale psychologie, in de medische wetenschap, in de natuurkunde – maar ook in bedrijfsbesturen, in de ambtenarij en in de politiek, suggereert recente berichtgeving dat fraude, bedrog, manipulatie en diefstal zich ook daar voordoen. Hebzucht, prestatiedrang en machtswellust zijn waarschijnlijker oorzaken dan de methode van deze of gene wetenschap of de organisatiestructuur van een bedrijf of universitaire faculteit.
Daarnaast: dat een antropoloog werkelijk totaal afgesloten van andere waarnemers en collega’s ergens onderzoek doet, komt nauwelijks nog voor. Dat hij of zij veldwerk-gegevens angstvallig voor iedereen geheim houdt, is in het internet tijdperk amper nog mogelijk. Tijdschriften en uitgevers eisen toelichting op de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en onderbouwing van de argumentatie middels verwijzingen naar het veldwerkmateriaal, de citaten, de observaties en andere bronnen.
Laten we niet wegduiken voor slecht nieuws, maar laten we ook geen ongefundeerde conclusies trekken. Makkelijk zal antropologisch veldwerk wel nooit worden – en dat geldt ook voor een zorgvuldige, adequate en integere verslaglegging daarvan. Het zal altijd een centrale uitdaging van onze discipline blijven. Het loont echter de moeite: het levert kennis en inzichten op die met andere aanpakken en methodes nauwelijks mogelijk zijn. Precies dat maakt ons vak zo fascinerend. Vanzelfsprekend: laten we elkaar collegiaal ondervragen, en verzoeken om uitwerking, onderbouwing, en de concrete gegevens die de basis vormen voor het betoog – dat hoort bij ons vak. Maar laten we dat niet doen omslaan in een automatisch wantrouwen van onze collega’s en de discipline zelf.
Ton Salman is universitair hoofddocent aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie (VU). Hij houdt zich onder andere bezig met sociale bewegingen en burgerschap. Zijn regionale specialisatie is Latijns Amerika. Op Standplaats Wereld schreef hij onder meer over burgerrechten en gemeenschapsrechten, over de impact van de financiële crisis (in het Engels) in Bolivia, over misdaad en het verband met het bovennatuurlijke, over de hoofddoekjesdiscussie, over de claxon, en over groepshuwen – steeds in Bolivia.
Is de antropologie gevoeliger voor dit type mogelijke ontsporingen dan andere disciplines? Ik ben indertijd bij prof. Tennekes afgestudeerd op een studie naar een beroepscultuur, waarin ik zowel bestaand materiaal als een beperkt veldonderzoek heb gebruikt. Ik mag hopen dat iedereen zijn werk moet laten toetsen door een deskundige, voordat een uitgever publiceert. Ik denk wel dat je bij exacte studies eerder tegen de lamp loopt. Zowel mijn technische studie als deze heb ik met evenveel plezier gedaan. Kan hij andere redenen gehad hebben om
“We beoefenen een mooie en belangrijke wetenschap..”
Waarom is antropologie een belangrijke wetenschap? Wat voor belangrijke praktisch toepasbare inzichten heeft zij de afgelopen 50 jaar opgeleverd?
Ik zie overigens wel het nut in van antropologie van sekten/nieuwe religieuze bewegingen in Nederland.