Door
Eind 2010 werden er in Nederland 307 duizend bijstandsuitkeringen verstrekt, en de sterkste stijging deed zich voor onder jongeren onder de 27 jaar. Als alleenstaande tussen de 21 en 65 jaar bedraagt de uitkering per januari van dit jaar €656,93 netto per maand. Vergeleken met het netto salaris van een promovendus is dit zelfs minder dan de helft. En van dit soort bedragen moeten steeds meer Nederlanders rondkomen. Marcel van Dam schreef er in 2009 een boek over (Niemandsland) en maakte tegelijk een film met de titel Onrendabelen. Hiermee duidt hij op een groeiende groep burgers die op steeds grotere afstand van de samenleving staan en worden buitengesloten. Dit is het gevolg van de neoliberale politiek-economische koers in Nederland waarvan de snelheid sinds 1980 flink is opgevoerd. Welvaart en welzijn behoren in toenemende mate tot het palet van individuele verantwoordelijheden en als je dat niet zelf kunt regelen, heb je pech.
De filosoof Hans Achterhuis beschrijft op heldere wijze in zijn meest recente boek De Utopie van de Vrije Markt hoe dit soort denken heeft geleid tot een ‘neoliberale tsunami’ die steeds meer sociaal-democratische instituties wegvaagt om plaats te maken voor de illusie van de ‘vrije’ markt. Mijn gedachten waren ook bij deze tsunami toen onlangs in een afdelingsvergadering bleek dat het vooral ging over hoe de faculteit sociale wetenschappen aan de VU eigenlijk in de markt ligt. Wat zijn de mogelijkheden voor schaalvergroting, commerciele masteropleidingen en allianties met het bedrijfsleven? Hoe komen we in de toekomst aan geld voor onderzoek? Over de rol van de wetenschap in onze maatschappij en de relevantie van sociaal-wetenschappelijk onderzoek voor een humane samenleving werd geen woord gerept.
Teleurgesteld, terug naar de bijstand! Over. Een eerste opvallende observatie is dat het merendeel van de deelnemers is opgehouden met de zelfopgelegde financiele beperking. Het is namelijk gedoe en gewoon moeilijk te combineren met een welvarende levensstijl. De uitval zegt duidelijk iets over de intensiteit waarmee de bijstandssituatie ingrijpt op je leven. Niet alleen werd boodschappen doen een tijdrovende en frustrerende activiteit, ook sociale interacties moesten drastisch aangepast worden. Zo had ik zelf op dag één een kapotte fietsketting waarvan de reparatie me 10% van mijn maandbudget kostte, en mijn goede humeur voor die ochtend. In een eerder column schreef ik al dat ‘wat gratis lijkt, is tijd, en in de bijstand geef je veel tijd uit aan geldgebrek, een kostbare investering’.
Met iedere dag realiseerde ik me meerdere beperkingen als gevolg van een gebrek aan geld: je kunt geen (prijzige) kadootjes meer geven, geen film kijken in de bioscoop, er mag niets stuk gaan in huis, materiele aankopen vallen veelal buiten het budget, openbaar vervoer reizen moet worden beperk, je moet veel plannen en vooruitdenken om onvoorziene kosten te voorkomen, en kiezen in plaats van ervanuit gaan dat alles kan. Af en toe moest ik zelfs de neiging tot stelen onderdrukken. Dan moet ik nu gelijk iets opbiechten: ik heb een aantal theezakjes van de vu ‘meegenomen’ en dit gelegitimeerd door te denken ‘die mist toch niemand’. Elke actie draaide plotseling om het ‘echte’ risico op een tekort aan geld in de (nabije) toekomst. Hierdoor werd elke maaltijd een te grote portie en onstond er een ongekende behoefte aan zoetigheid. Een psychisch compensatiemechanisme voor de bittere smaak van de bijstand?
De sleur van het voorspelbare gebrek aan onbezorgd consumeren ervaardde ik met name in de laatste fase als frustrerend. Voor een onervaren yup of middenstander bleek de bijstand een totale aanpassing in denken en doen. Deze aanpassingen leidden tot interessante en nodige inzichten. Wat wél mogelijk was met het minimale budget was zitten op een bankje langs de Amstel met een thermoskan thee en de goedkoopste chocolaatjes, als vrijwilliger deelnemen aan evenementen en een lunch scoren, gratis tentoonstellingen bezoeken, in de openbare bibliotheek internetten, en met lotgenoten praten over strategieen om de bijstand leefbaar te houden. Hierdoor kwam ik op nieuwe plaatsen, ontmoette nieuwe mensen. Een interessant neveneffect van het experiment bleek ook de reacties uit mijn omgeving. Sommigen herkenden het omdraaien van elk dubbeltje en hadden associaties met vroeger. Anderen deelden uiteindelijk eerlijk mee dat ze mijn experiment zat waren: “ik vind het echt irritant dat jij geen geld hebt”. Bevredigend was het moment waarop een collega zei ‘door jullie projectje filosofeer ik over de rol van geld in mijn leven. Word ik nou gelukkig van geld, en waarom dan?’ Een vriendin die een boek meebracht: “onze kast staat toch veel te vol en ik dacht: jij kan er nu geen kopen”. Zou de bijstand dan toch bijdragen tot de herwaardering van wederkerigheid?
De bijstand werkte in het geval van dit experiment vooral als een spiegel die mijn gewoonlijke levenstijl reflecteerde. Soms moet je uit een bepaalde context stappen om er van een afstand naar te kunnen kijken. Daarom beweren antropologen vaak dat ze als buitenstaanders juist dingen zien die voor de ‘insider’ vanzelfsprekend zijn geworden. In dit experiment nam ik zelf beide posities in en werd mij zo bewust van de manier waarop alles samenhangt met geld; sociale relaties, werk, tijd, en gezondheid. Ik besefte mij dat geld tot mijn beschikking hebben zó vanzelfsprekend is dat ik er in essentie van vervreemd ben. Omdat ik nooit eerder echt tekort heb ervaren, wist ik simpelweg ook niet hoe het is om geld te hebben, ook al had ik het. Normaal gesproken drink ik koffie verkeerd in pittoreske cafés in de stad, deze maand was ik toeschouwer aan de rand van datzelfde terras, uitgesloten van die wereld. Voorheen zwiepte ik kundig met mijn bankpas door elektrische apparatuur om overal toegang tot te krijgen. Het betalen met cash en ervaren hoe geld daadwerkelijk vermindert als je het uitgeeft staat gevoelsmatig haaks op de mogelijkheid van het pinnen en het ‘geld uit de muur trekken’ waarbij de vermindering onzichtbaar en ook onvoelbaar is geworden. Onze samenleving faciliteert en stimuleert het uitgeven gretig en alleen diegene die niks uit te geven heeft, ziet de opgetrokken grenzen van dit Niemandsland.
Femke Brandt is promovenda aan de afdeling Organisatiewetenschappen bij de Faculteit Sociale Wetenschappen van de VU. Zij doet ethnografisch onderzoek in Zuid-Afrika naar de relaties tussen boeren en landwerkers op wildboerderijen in de oostkaap, met name in de commerciele jachtindustrie.
Wauw, wat een inzichten na een maand… Moet je je eens voorstellen hoe het is na een half jaar, een jaar, nog langer. Of over een tijdje, als de bijstand (flink) omlaag gaat.
Of in de winter: niet stoken want dat kost teveel. En dat aan de rand van de Amstel zitten laat je dan ook wel uit je hoofd – en als die thermoskan kapot is gevallen kun je ‘m niet vervangen want eigenlijk is een thermoskan luxe, dus schrap je dat.
Enzovoorts en zo verder.
4 weken hahahhahahahah schat toch.Doe mij die titel maar, zit er al 21jaar in.
volgende keer misschien dumpster diving proberen? dat scheelt vaak een slok op een borrel. meeste geld gaat toch aan boodschappen op. in plaats daarvan kun je beter (goedkope) alcohol tegen de frustratie kopen.
Alcohol lost de zaak niet op. Integendeel verergerd dit het nog. Een van de grote problemen in de armoede zijn onder meer alcohol en drugverslaving.
“De sleur van het voorspelbare gebrek aan onbezorgd consumeren ervaardde ik met name in de laatste fase als frustrerend.” De sleur, het water en de melk, om de eindjes aan elkaar te knopen en de knorrende maag te vullen worden versmachtend en de weergaloze verspilling van de anderen afstootwekkend. Afschuwwekkend al die schrokkoppen te zien en de rondtollende ‘vetzakken’ die zich niets aantrekken van beleefdheid of normen. En waar staat de burger aan de zijlijn? Voor de tekortkomende kan het moeten vragen voor hulp ook zeer frustrerend zijn.
Wij die het goed hebben zouden wat meer inlevingsvermogen moeten hebben.