Door
Sinds de val van Suharto in 1998 is veel ten goede veranderd in Indonesië. Het land wordt democratischer bestuurd en de burgers hebben meer verweer. Toch worden mensen nog steeds van hun grond gegooid. Ik kreeg onlangs zo’n geschiedenis verteld door het wijkhoofd van kampong Alon-Alon Contong, Surabaya. Ik moet van hem luisteren en hij geeft me na afloop een stapel documentatie (kopieën van krantenknipsels en vonnissen) mee om in Nederland verslag te doen.
De kampong ligt ironisch genoeg vlakbij het vrijheidsmonument van Surabaya. Eerst leiden het wijkhoofd en een lid van de Surabaya Heritage Society mij rond door de wijk. Ik krijg waterputten van honderd jaar oud te zien, ‘de enige putten die nog in het centrum van de stad in gebruik zijn’. Ik mag ook een groot, oud gebouw binnen; ik kijk aan tegen de onderkant van het pannendak; alle wanden zijn verveloos. ‘Een pakhuis’, denk ik aanvankelijk. Maar dan zie ik het: het is een kolossale, koloniale villa, met een centrale gang met links en rechts hoge kamers en een voor- en achtergalerij. In de keuken liggen oude tegels op de vloer.
98 % van de bevolking is Chinees, maar ze wonen zoveel generaties in de stad, dat niemand een Chinees dialect spreekt. Hun omgangstaal is Javaans, maar dan op zijn Surabayaas. Hun inkomens zijn gering. Een aantal werkt voor een catering bedrijf; het eten wordt op straat bereid bij gebrek aan een keuken. Mijn gids, het wijkhoofd, wijst ook zijn huis aan; een woninkje zonder een raam in een steeg zonder licht; op de voordeur hangt een Che Guevara poster.
In de wijk staat een hotel (dat ook als illegaal bordeel wordt geëxploiteerd) en de eigenaar ervan probeert een honderdtal huishoudens weg te krijgen om uit te breiden. Deels is dat gelukt door mensen te intimideren om hun grond te verkopen. Door het plaatsen van zeven geweldig grote ‘blowers’ die met veel geraas keukenluchtjes de wijk in blazen heeft het hotel het leven van de naaste buren ondraaglijk gemaakt. Maar andere bewoners houden hardnekkig vast aan hun stukje grond. Met als gevolg dat midden op de parkeerplaats van het hotel drie geïsoleerde huizen staan van mensen die weigeren zich te laten wegjagen.
Het hotel is naar de rechtbank gestapt en heeft zeventien bewoners aangeklaagd als illegale occupanten van de grond. In eerste instantie wonnen de bewoners, maar in hoger beroep won de hoteleigenaar. De bewoners hebben doorgevochten tot aan de Hoge Raad, maar werden daar in het ongelijk gesteld. Ze stonden zwak, want hoewel ze generaties lang hier wonen, had niemand een officieel eigendomsbewijs van de grond en het hotel wel. Er zijn hardnekkige geruchten dat de rechters en het kadaster zijn omgekocht door de hoteleigenaar. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan dat ze de grond moeten ontruimen. De naam van het hotel? Hotel Vini Vidi Vici [sic], of Hotel V3. Maar voorlopig houden de bewoners nog even stand. De weg naar de wijk is gebarricadeerd (maar helaas heeft het hotel een eigen ingang). De arme Chinese bewoners zijn teleurgesteld in rijke Chinezen in de stad, die hun invloed niet aanwenden om hen bescherming te bieden. Ze krijgen nog het meeste solidariteit van niet-Chinese burgers die geven om dit stukje Oud-Surabaya en zijn bewoners.
Als we afscheid nemen wil ik het wijkhoofd vragen waarom hij ondanks alle tegenwerking van de staat toch een T-shirt draagt met daarop de Garuda, het nationale symbool van Indonesië. Maar ik krijg niet eens de kans mijn zin af te maken. ‘Ik ben toch in Indonesië geboren? Natuurlijk houd ik van Indonesië!’
Wie de vonnissen wilt opzoeken en nalezen, het gaat om de zaken PN Surabaya No 326/2009, PT Surabaya 261/2010 en MA 1372/2011.
Freek Colombijn is als antropoloog verbonden aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit. Hij schrijft regelmatig voor Standplaats Wereld over zijn onderzoek in Indonesische steden.