Door
Er is nog veel werk te verzetten voordat het recht op participatie (artikel 12 van het VN-Kinderrechtenverdrag) en het recht op recreatie (artikel 31 van het VN-Kinderrechtenverdrag) gerealiseerd zijn voor kinderen op asielzoekerscentra. Tegelijkertijd zijn de jongeren zeer sceptisch over het hebben van rechten. Ze zijn gericht op hun toekomst en zien een mogelijke positieve uitkomst van hun asielprocedure als ‘een kwestie van geluk’.
Activiteiten in asielzoekerscentra
Door mijn werk bij Stichting de Vrolijkheid kwam ik in aanraking met kinderen en jongeren in asielzoekerscentra. De stichting organiseert voor hen in alle Nederlandse opvanglocaties activiteiten op het gebied van kunst en cultuur. Tegenwoordig legt de Vrolijkheid zich ook toe op het ontwikkelen van een jongerenraad in de centra. Een belangrijke basis van Stichting de Vrolijkheid is het kinderrecht op participatie.
Ik voerde een intensief veldwerkonderzoek uit met asielzoekers van 12 tot 23 jaar. Ik ontdekte wat het begrip participatie voor hen betekent en wat zij zelf aangeven nodig te hebben. Dit door samen met hen activiteiten te organiseren, intensieve face-to-face gesprekken te voeren en online te chatten via Facebook en Whatsapp. Aangezien de onderzoeksmethodes voortdurend in samenspraak met de jongeren werden aangepast, nam ik participatie als methode kritisch onder de loep. We maakten o.a. een videoclip met een muziekstuk dat samen was gecomponeerd en voor het project realiseerde ik met de jongeren de fondsenwerving. Zoals ik verderop uit zal leggen, werd participatie als institutionele maatregel niet gespaard door de verslaglegging van de opzet en ontwikkeling van de jongerenraad.
“Actief blijven” als basisbehoefte versus gedwongen passiviteit
Uit het onderzoek blijkt dat de mogelijkheden voor participatie van de jongeren schaars zijn: behalve het recht op onderwijs, dat vaak niet langer van toepassing is na hun achttiende verjaardag, zijn er weinig opties. Ze mogen niet werken en hebben zeer beperkte toegang tot andersoortige activiteiten vanwege de geïsoleerde ligging van het asielzoekerscentrum en een gebrek aan o.a. financiële middelen, talenkennis, informatie en een goede internetverbinding.
Hoezeer de jongeren onderling ook verschillen in de manier waarop ze zich staande proberen te houden, ze benadrukken allemaal het belang van ‘actief blijven’. Het leren van de Nederlandse taal speelt daarbij een centrale rol. De jongeren zouden er volgens eigen zeggen zelfs voordeel bij hebben indien zij elders weer overnieuw zouden moeten beginnen. Degenen die geen Nederlands spreken – ongeveer de helft van de onderzoeksgroep – ontwikkelen vaak psychische problemen als gevolg van de gedwongen passiviteit. Qua vrijetijdsbesteding is er vooral behoefte aan bijvoorbeeld fitness; om fysiek moe te worden, minder te piekeren en in te zetten als middel tegen de veel voorkomende slaapproblemen.
Ook zagen de jongeren de deelname aan de jongerenraad uiteindelijk als schijnparticipatie. De maatschappelijke uitsluiting maakte deze ervaring nog schrijnender. Bijna alles wat zij wensten was immers niet realiseerbaar vanwege het ontmoedigingsbeleid. Bovendien voelden ze zich niet serieus genomen; hun adviezen werden niet onderzocht of verkeerd begrepen en ze werden slecht geïnformeerd over mogelijke of daadwerkelijke veranderingen. Ze besloten de raad op te heffen zolang hierin geen verandering optrad. Deze situatie duurt tot op de dag van vandaag.
Het negeren van de visies en ervaringen van kinderen en jongeren kan leiden tot maatregelen die niet gericht zijn op hun echte behoeftes en hun uitsluiting zelfs vergroten. De erkenning dat kinderen en vluchtelingen actieve individuen zijn in plaats van een passieve groep, betekent niet dat zij geen ondersteuning nodig hebben maar dat maatregelen effectiever kunnen zijn indien we een oprechte dialoog aangaan. Zo’n dialoog leidt tot uitkomsten die een afzonderlijke gesprekspartner nooit alleen kan bewerkstelligen. Ook kan samen onderzocht worden of goed bedoelde maar van te voren bedachte participatietrajecten wel op hun plaats zijn.
Het leven na de thesis
Het gaat mij voor de wind, en hoe: Een 8,5 voor mijn thesis, cum laude geslaagd, de Johannes van der Zouwenprijs 2013 gewonnen (de prijs voor de beste master thesis van de Faculteit Sociale Wetenschappen aan de VU in Amsterdam), samen met mijn supervisor een artikel gestuurd naar een wetenschappelijk tijdschrift, een artikel over mijn onderzoek op de website van Defence for Children, uitnodigingen voor presentaties, interviews, het kan niet op!
Ik weet wat ik wil: met kinderen en jongeren woonachtig in asielzoekerscentra activiteiten organiseren én onderzoek doen. Het een zonder het ander voelt nu als een gemis. Het eerste vind ik heerlijk, het uitvoeren van activiteiten op het gebied van beeldende kunst, muziek of sport, ook al is dat het enige dat mag. Mijn antropologische kennis maakt het gemakkelijker om behoeftes te peilen, verhalen te verzamelen en machtsstrijd met al haar gezichten vanuit een helikoptervisie in kaart te brengen.
Een voorwaarde voor het voortzetten van onderzoek is dat ik graag wil dat het nuttig is. Ik hoop vurig te mogen samenwerken met de onderzoekers van de Werkgroep Kind in AZC. In deze groep, die mij voor een presentatie in februari-maart heeft uitgenodigd, zitten vooraanstaande wetenschappers (als Kloosterboer, Kalverboer, Donkers, enz.) en mensen die zich bezig houden met het verbeteren van de positie van de kinderen. Ik hoop antropologische kennis te mogen toevoegen om kinderen en jongeren meer te betrekken bij het in kaart brengen van hun problemen, en het aandragen van oplossingen. Of ik mijn weg zal voortzetten met kleine onderzoeken, comparatief onderzoek met Italië waarvan ik tenslotte de taal spreek en/of als buitenpromovendus weet ik nog niet. Laat me nog maar even broeden, er komt vast een mooi eigenwijs eitje uit.
Ik wil nog even knutselen en klooien, knuffelen met de kleintjes en lachen met de groteren op het nieuwe AZC waar ik werk. Want dat is minstens zo belangrijk en betekenisvol. Iedere woensdagmiddag staan twee (leeftijds)groepen van ruim twintig kinderen al een half uur voor aanvang te bonken op de deur. De kinderen zijn druk, heel druk, maar ook ontwapenend aanhankelijk en enthousiast over de activiteiten en naar elkaar. Van de jongeren, met wie we de zaterdagmiddag doorbrengen, ontvang ik respect vanwege mijn leeftijd (bijna 50) en wek een sympathiek soort nieuwsgierigheid, misschien omdat ik me in hun ogen wat jong of gek gedraag. Op verzoek wordt me vol verve geleerd Somalisch, Koerdisch en Arabisch te dansen en zonnebloempitten te pellen met mijn tanden. Ook wordt me giechelig maar ronduit vermeld dat ik voor het woord ‘chillen’ toch echt wel iets te oud ben. Daar is vertrouwen voor nodig en dat groeit. Woorden of beelden kunnen zoiets als een lachsalvo met de jongeren niet uitdrukken. Of het gevoel wanneer tijdens het lopen op het campus een kind mijn hand pakt, zo van: ‘Jij bent er voor mij en ik voor jou’.
Kortom, ik voel me op mijn plek. Maar juist deze zo minimale menselijke behoefte maakt het contrast zo pijnlijk. Ik voel me op mijn plek bij mensen die amper een plek mogen innemen. Die in de marge in onzekerheid moeten leven en tijdens het wachten amper meer mogen dan ‘eten en slapen, eten en slapen’, woorden die dikwijls met een verslagen blik worden uitgesproken Dat is en blijft confronterend. Of wanneer een jongere me vraagt hoe het gaat, ik gesjeesd antwoord dat ik het net iets te druk heb en deze stralend reageert: ‘Wat fijn voor je!’
In het AZC waar ik nu werk spreken heel weinig jongeren Nederlands of Engels. De enkele talenkenners en bruggenbouwers onder hen hebben vorige week toevallig status gekregen en zullen uit het AZC vertrekken. Wetende dat in het AZC waar ik mijn onderzoek verrichtte de meeste jongeren zonder die talenkennis mettertijd doordraaiden, houd ik mijn hart vast. Ik wil blijven, al is het om een hand vast te houden.
Moos Pozzo heeft in 2013 de Master Social and Cultural Anthropology aan de Vrije Universiteit afgerond. Zij ontwikkelt kunst- en muziekprojecten met kinderen en jongeren. Voor Stichting de Vrolijkheid werkt ze als coördinator in AZC Heerlen.
Prachtig Moos! Erg mooi en persoonlijk stuk en wat ontzettend gaaf dat je zo’n mooie waardering hebt gekregen voor je scriptie. Geniet ervan!!
Kippenvel! Moos je bent een prachtmens; je visie, aanpak, kennis, sociale capaciteiten. Ik geloof oprecht dat je veel voor anderen betekent en nog voor zovelen kunt betekenen. Ga zo door!!!