Skip to content

Identiteitspolitiek tussen recht, rechts en averechts

Door Ton Salman en Marina de Regt 

Er spelen al een aantal jaren stevige debatten over de vruchtbaarheid van identiteitsdenken als politieke strategie, als strategie om te strijden tegen onrecht, discriminatie en uitsluiting. Wikipedia omschrijft zulke identiteitspolitiek als “het bedrijven van politiek vanuit de sociale identiteit van een bepaalde groep en de door deze groep gedeelde ervaring van maatschappelijk onrecht”. Bedoelde groepen betreffen onder meer mensen die een bepaalde etniciteit, seksuele oriëntatie, gender, leeftijd, minusvaliditeit, religie, of migratieachtergrond delen. De uitsluiting die deze groepen op basis van hun gedeelde identiteit ervaren, is voor hen de reden om van die identiteit hun politieke vaandel te maken. Identiteitspolitiek wordt voor hen het noodzakelijke banier. Hun oproep en aanklacht moet wakker schudden, en bijdragen aan de vermindering van de voor velen onzichtbare discriminatie.

De belangrijkste beschuldiging van diegenen die identiteitspolitiek voeren luidt dat de meerderheid, de dominante groep, minderheden frequent uitsluit, onrecht doet, kwetst of negeert. Daarbij wordt wel erkend dat ze dit meestal niet intentioneel doet. Het is een werktuiglijk automatisme. Het gebeurt vanuit een soort van nietsvermoedendheid voor wie eraan ontkomt. Wie geen achterstelling ervaart, blijft doof en blind voor de ervaring van wie er wél mee geconfronteerd worden. Leden van deze groepen eisen daarom om te beginnen erkenning, om de achterstelling te bestrijden. En die meerderheid, onderstrepen zij, is vaak onwillig aan deze eisen tegemoet te komen, juist omdat die meerderheid de ervaring van de uitsluiting nooit meemaakte. Het empathisch vermogen van de meerderheid schiet daarom tekort. 

De meerderheid, op zijn beurt, bestrijdt dat identiteitspolitiek een goed emancipatoir idee is: men richt zich dan immers uitsluitend op de erkenning en het respect voor de andersheid. Het principe van de menselijke eenheid en gelijkwaardigheid wordt daarmee onrecht gedaan. Zij zijn ervan overtuigd dat die gelijkwaardigheid regeert. Wordt daarom dat onrecht niet wat overtrokken? We hebben toch allemaal kansen? Mensenrechten, consistent gerespecteerd, zijn toch immers een betere, effectievere remedie tegen eventuele achterstelling dan particuliere bevoorrechting? Een controversiële kwestie, dus. Kunnen we in de vorm van een fictief, op schrift gesteld twistgesprek iets verder komen? 

De Noorse antropoloog Thomas Hylland Eriksen wist al dat de meerderheid in zichzelf geen “verschil”, geen specifieke eigenschap, en meestal ook geen etniciteit erkent. Zij zijn de “gewone mensen”, zonder nadere aanduiding. De standaard, de niet-gehandicapten, niet-gekleurden, niet-biseksuelen, niet-migranten, en zelfs…. de niet-vrouwen. Zij erkennen geen uitsluiting van de anderen, die specifieke groepen of die minderheden, omdat zij immers weten dat ze dat niet doén. Identiteitspolitiek is naast ineffectief vooral ook ongerechtvaardigd. Deze mensen weten zéker dat zij uitsluitend op kwaliteit, op talent, op capaciteiten beoordelen. En beoordeeld werden. Dat iedereen, afkeurenswaardige incidenten daargelaten, gelijke kansen heeft. En zij vragen verontwaardigd aan de minderheden of die soms denken dat zij op die mooie posities terechtkwamen omdat ze wit en man zijn?

De minderheden, de gekleurden, lesbiennes en vrouwen zuchten dan nog maar eens en leggen andermaal uit: die uitsluiting is onzichtbaar voor degenen die ‘m nooit hebben ervaren. Die nooit de vraag kregen waar ze écht vandaan kwamen. Die nooit die blik zagen van “zou die wel bij ons passen?” Die nooit de vraag kregen “wat migranten, zwarten, Moslims daar nou van vinden?”. Of er later “ook nog een kinderwens was”? Die nooit het onderwerp van grapjes over de vermeende “typische” karakteristieken van hun groep waren. Die nooit terugkregen, als ze protesteerden of niet-geamuseerd waren, dat het gewoon heel onschuldig bedoeld was en dat je tegenwoordig zó op je woorden moet letten…. De kwestie blijkt  dat het er niet om gaat de leden van die meerderheid van concreet wangedrag te beschuldigen, maar dat het stoort: hun weigering stil te staan bij het ongezegd-blijvende voordeel dat ze iedere dag weer genieten. En dat dáárom die nadruk op de achterstelling van de minderheidsgroep zo nodig is. Dat onderschrijft Sylvana Simons wanneer zij stelt dat de meerderheden een belangrijk vermogen missen: iets aan te nemen dat ze niet zelf hebben ervaren.

Maar juist dat vindt “de meerderheid” een erg bedenkelijke wending. Het zou, zo volgt dan toch, die meerderheid eigenlijk diskwalificeren voor deelname aan de discussie. Ze zien het immers niet “omdat ze zijn wie ze zijn”. Ja maar, ja maar…., werpen de meerderheden tegen, dat wordt dan een lastige discussie: wat ik zeg wordt vooraf al terzijde geschoven omdat degene die het zegt, als het ware onbevoegd is. Dat heette toch: op de man en niet op de bal spelen? Het toont de zwakte, of beperktheid, van identiteitsdenken: dat het argumenten niet de beslissende rol laat spelen. Dat het zélf uitsluit op basis van “wie-spreekt”, niet op basis van “wat gezegd wordt”. Daarnaast zijn problemen dat het identiteitsdenken alles versplintert, dat het zelfs een competitie om aandacht er erkenning tussen zwarten, ouderen, lesbiennes en rolstoelers bevordert, in plaats van hen te verenigen. Het zou bovendien ook nog de wildgroei van particularistische politieke belangenbehartigerspartijen in de kaart spelen, die alle opereren zonder maatschappijvisie, en uitsluitend uit zijn op verbetering van de eigen posities.

Wat speelt, is dat de spreker/schrijver/beslisser uit “de meerderheid” (“de standaard”; “verder geen bijzondere kenmerken”, “gewoon man, hetero, kostuum, voetbal, tennis of volleybal”) zich geen rekenschap geeft van het feit dat hij óók uit een bijzondere ervaring en levensgeschiedenis komt. En nog belangrijker: dat die ervaring en levensgeschiedenis blind maakten voor de vooroordelen, profijtelijke vanzelfsprekendheden en stilzwijgendheden die zijn eigen groep kenmerkten en voorrechten boden. En ook blind voor de achterstanden, extra hindernissen en uitsluitingen op basis van groepsbehoren, van degene die niét “standaard” was. De werkelijkheid is immers dat het principe dat “gewoon de beste wordt gekozen”, leidt tot positieve discriminatie voor degenen die het meest lijken op degenen die er al zijn. Hoe overtuig je de man ervan dat het afwijzen van positieve discriminatie voor vrouwen, of een genderquotum, neerkomt op positieve discriminatie voor mannen? En dat het, vanwege hoogstaande gelijkheidsprincipes, afwijzen van positieve discriminatie voor minderheden neerkomt op positieve discriminatie voor de (witte, mannelijke) meerderheid? 

Maar hoe, anderzijds, vermijd je dat ressentiment ontstaat bij de witte man die afgewezen wordt, “omdat het een vrouw moest wezen”? En die nu “wit” moet heten omdat “blank” politiek geladen is? Terwijl hij zeker weet dat hij niet “wit” is. Zoals zijn collega niet “zwart” is. En die heus aardig en fideel is en ook wel weet dat “neger” een historisch beladen rotwoord is. Maar die toevallig ook weet dat in het Frans wit “blanc” is en zwart, in het Spaans, “negro”. Hij wordt sikkeneurig van de gevoelde beschuldiging – die in de ogen van de minderheden geen beschuldiging is maar een aansporing tot….. nou ja, een beetje beter nadenken over de eigen positie. Een positie die voortkomt uit een arrangement dat niét neutraal en “gelijkberechtigend” is, al wordt zo wél gepropageerd…

En die aardige, geschoolde witte man weet óók wel dat James Baldwin en Toni Morrison zulke weergaloze romans schreven omdat ze de discriminatie gelééfd hadden. Dus dat je identiteit en huidskleur echt iets uitmaken. Maar mag Philip Roth dan niét over rassendiscriminatie schrijven? Mogen alleen lhbtqia’ers over lhbtqia’ers schrijven en documentaires maken? Mogen alleen zwarte mensen over zwarte mensen schrijven? Zou het verhaal over een arme Latina-vrouw die een moeilijk leven had, door een welgestelde Zweed geschreven kunnen worden? Mógen worden? Zouden verhalen over religie, bekering, godsdiensttwisten en -geschiedschrijving, alleen door gelovigen verteld mogen worden? Mogen romans over de innerlijke leefwereld en de strijd voor toegang van mindervaliden alleen door mindervaliden worden gecreëerd? Of is dát toch niet waar identiteitspolitiek toe leidt? 

Voorstanders van identiteitspolitiek als emancipatiestrategie zullen zelden anderen willen uitsluiten van toegang tot hun leefwereld, ervaringen, en strijd. Maar zij zullen wél aandringen op terughoudendheid van degene die niét te de groep behoort. Het is niet vanzelfsprekend dat je namens die specifieke groep kunt spreken. Je hebt niet de ervaring die de groepsleden hebben. De kwestie wordt dan inderdaad hoe dicht dit in de buurt komt van jij mag over Z echt niks zeggen want je bent niet queer. Of in de buurt van een verbod om kledingstijlen, andere uiterlijke attributen, muziek te kopiëren. Zijn blonde dreadlocks ook legitiem? 

Veel identiteitspolitiekers trappen natuurlijk niet in dit soort redeneertrucs. Maar benadrukken desalniettemin dat all lives matter als antwoord op black lives matter een lange geschiedenis van ongelijkheid, geweld en straffeloosheid op valse manier verhult. Hoe dicht zit immers dat mooie ideaal van “universalisme” bij bijziendheid, onder de leden van “de standaard”, voor de onzichtbare, ongezegde, hardnekkige achterstelling van…. precies, die andere kleur, achternaam, seksuele voorkeur, minderheidsreligie, en rolstoel? 

Het risico, menen desondanks degenen die identiteitspolitiek wantrouwen, is dat je kleur gaat bepalen hoe je moet stemmen, welke mening je hoort te hebben, welke smaak, en welk etiketje voor jezelf mag hanteren. Stephan Sanders schreef al in 2016 in een column in de Volkskrant dat “de identiteitspolitiek ervoor gezorgd (heeft) dat ‘zwarte mensen’ niet alleen geacht worden eenzelfde kleur te delen, maar ook dezelfde geschiedenis, hetzelfde standpunt, dezelfde ervaringen, en hetzelfde jargon”. Hij mag zich “zwart” noemen, merkt hij gemelijk op en voegt er aan toe dat “het vreselijke begrip ‘inclusiviteit’ onderhand een gemeenplaats (is), maar toch niet in de antiracismebeweging, waar een zware ballotagecommissie wacht”. Hij zou concluderen dat daarom “Oom Tom” zich niet “zwart” zou mogen noemen – maar dat lag dan vast aan die witte schrijfster (en had zij het recht?). Zwarte stemmers op Trump hebben helemaal veel uit te leggen: hun identiteit en hun politiek vloeken met elkaar….

Of Amanda Gormans gedicht ‘The Hill We Climb’ toch vertaald had mogen worden door Marieke Lucas Rijneveld, daar kunnen we over twisten. Waar we niet over kunnen twisten is “dat het niet uitmaakt wie het vertaalt”. Het maakt wél uit, omdat mensen hun levensreis belichamen. Dát weten antropologen beter dan wie dan ook. En ze kunnen ons aan nóg een paar dingen herinneren: racisme gaat niet weg als er geen strijd is door de slachtoffers ervan. Onderbetaling van vrouwen gaat niet weg als vrouwen niet blijven aanklagen. En niet zelden combineren uitsluitings-en achterstellingsmechanismen: arm, migrant en verdachte bij de belastingdienst of het gemeenteloket te zijn, gaan nogal eens samen. Solidariteit en identiteitsgerelateerde strijd bijten elkaar ook niet. En misschien moet de meerderheid zich herinneren dat hun beeld –en idealisering– van een seculier, gelijkberechtend, vrijheidminnend, ruimdenkend en divers Nederland ooit óók de nachtmerrie van toenmalige scepter-zwaaiende “meerderheden” was.

Marina de Regt is universitair hoofddocent antropologie. Ton Salman is voormalig universitair hoofddocent antropologie.

One Comment

  1. Boeb Boeb

    Interessant stuk. Wat ik wil toevoegen is dat ‘identiteitsdiscours’ het denken in rigide categorieën als zwart, wit/ etcetera en daarmee rassendenken in stand houdt. En hoe zit het met iemand van ‘gemengde’ afkomst? Die wordt ofwel van het ene hokje in de andere geknikkerd, ofwel is volgens rassenclassificaties duidelijk genoeg het ene of het andere om als enkele categorie door te gaan. Het kan ook zo zijn dat de betreffende persoon door ambiguïteit door de samenleving de ene keer met vooroordelen wordt bejegend, en de andere keer wordt gewezen op zijn privileges om aan te geven dat het nu eens niet de beurt is van diegene. Wanneer we nu eens echt kritisch zouden zijn op rassendenken binnen de samenleving, konden we ons afvragen wat ambiguïteit in etnisch voorkomen betekent voor de rassencategorieën die evengoed onderdeel zijn van identiteitsdiscours.

    De grote vraag die ik toevoeg aan discussies over ‘identiteitspolitiek’ is, wat doen we met de bijvangst?

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *