Skip to content

Intimiteit in de zorg

bejaaarde met hondDoor Georgette Veerhuis  Vergrijzing en verzorgingsinstellingen zijn niet direct thema’s die eerstejaarsstudenten antropologie aanspreken. Toch besloot ik in februari samen met vijf medestudentes een klein onderzoek te doen naar intimiteit in de zorg. We wilden onderzoeken hoe intimiteit werd ervaren door zowel de zorgverlener (verzorgers in de thuiszorg of in een verzorgingstehuis) als de zorgontvanger (ouderen boven de 65 jaar), en of deze intieme relatie werd beïnvloed door etniciteit, gender en leeftijd (en eventuele overige factoren). Het concept intimiteit was in ons paper sterk gerelateerd aan het concept intimacy labor, dat refereert aan werk waarbij lichamelijke of emotionele nabijheid en persoonlijk contact centraal staan. Hierdoor kan een relatie ontstaan die intiemer is dan andere arbeidsrelaties.

Waarom kozen we voor dit onderwerp? De zorg is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse verzorgingsstaat en maakt de samenleving mogelijk zoals die nu is. Maar deze drie facetten, de zorg, verzorgingsstaat en de samenleving, zijn aan het veranderen. Deze verandering is zichtbaar sinds de jaren ’90, wanneer de meeste westerse samenlevingen een sterk individualiseringsproces doormaken, waardoor er een grote nadruk kwam te liggen op de eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van hun inwoners. Als gevolg blijken ook ouderen in de zorg steeds langer zelfstandig te willen blijven. Maar wat gebeurt er als ouderen wél zorg moeten ontvangen, en hun autonomie wél (deels) moeten opgeven? Daar gingen wij naar op zoek in ons onderzoek.

Ons veldwerk verliep in het begin wat moeizaam. We hadden gedacht dat we makkelijk bij verzorgingstehuizen binnen zouden kunnen komen, maar deze instellingen bleken heel gesloten voor buitenstaanders. Terwijl je er zo binnen kunt lopen om je opa of oma te bezoeken, waren we als studenten niet altijd welkom. We besloten ons eigen netwerk te gebruiken, en hebben informanten gevonden via familie, vrienden en kennissen. Een aantal van ons hebben onze grootouders geïnterviewd (ook al woonden die nog zelfstandig), anderen kwamen via via aan contacten binnen verzorgingsinstellingen, en één van ons had zelf in de thuiszorg gewerkt en kon zich daarom beroepen op persoonlijke contacten.

Wat is er uit ons onderzoek gekomen? Het bleek dat op sociaal niveau vaak een intiemer contact tussen huishoudelijke verzorger en oudere ontstaat, dan tussen lichamelijke verzorger en oudere. Bij deze laatste was op fysiek niveau intiemer contact, maar op sociaal niveau spreken we van een ‘oppervlakkige maar vriendschappelijke’ relatie. Welk type zorg wordt verleend, is dus van belang voor de intimiteitsrelatie. Een mooi voorbeeld hiervan gaf een huishoudelijke verzorgster toen zij vertelde:

Ze hebben heel erg behoefte aan gezelligheid, soms zo erg dat ik nauwelijks werk. […] En dan willen ze eerst een uur praten, dan laten ze me een uur wat dingen doen en dan willen ze weer een uur praten. […] Ik ben bijvoorbeeld voor drie uur ingepland, maar als ik al eerder klaar ben dan zeggen ze zelf wel eens, van “Nou, dan kunnen we nog een koppie doen”.

Grappig genoeg werkt dit soms ook de andere kant op: “De één, Rosa bijvoorbeeld, die is uh… die zet zich altijd geweldig in. Die werkt ook altijd langer dan nodig is, die blijft gewoon nog, even dit, even dat, hé. Die moet weggejaagd worden, als ’t ware.” Een mannelijke verzorger verklaarde het verschil tussen de relaties vanuit een genderperspectief. Zo zei hij dat vrouwelijke verzorgers meer empathie lijken te tonen en dat mannen het vaak zakelijk houden. Hij dacht dat sommige cliënten dat formele fijn vinden, vooral wanneer er fysieke intimiteit is.

Ondanks dit onderscheid luidde de algehele conclusie dat, wanneer een verzorger goed werkt en er langer én meer contact is, gender, etniciteit, leeftijd, religie en andere factoren steeds minder een rol zullen spelen. Door ouderen en verzorgers werd er vaak aangehaald dat het in grote mate persoonsgebonden is, en zijn ouderen vooral dankbaar voor de zorg die zij krijgen. Zo gaf een oudere man aan: “Je bent dankbaar dat je hulp krijgt en hoe ze er dan uitziet; wit, zwart of rood, dat maakt niet uit. Je wordt geholpen, daar gaat het om, het gaat erom dat het probleem wordt opgelost.” Over gender konden wij concluderen dat het voornamelijk een kwestie van wennen is, wanneer ouderen door een man verzorgd worden; en over etniciteit dat het voornamelijk een kwestie van aanpassen is, wanneer verzorgers bij ouderen met een andere etnische achtergrond komen. “Iedereen heeft wel een gebruiksaanwijzing.”

Zeker in het kader van etniciteit vonden wij het belangrijk om erbij te vermelden dat wij voornamelijk blanke ouderen en verzorgers hebben geïnterviewd binnen onze eigen kennissenkring. Toch beoordeelden wij onze respondenten representatief voor een groot deel van de Nederlandse ouderen en verzorgers, juist omdat een groot deel een ‘Nederlandse’ etniciteit heeft. Toch hoopten wij ook voor respondenten met een andere etniciteit te spreken, maar bleef voorzichtigheid geboden.

Georgette Veerhuis is tweedejaarsstudent Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

One Comment

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *