By Herbert Ploegman
De studiehandleiding voor een vak in het wetenschappelijk onderwijs vertelt vaak weinig over de rol van de docent. De handleiding moet hoofdzakelijk aangeven waar de studenten na het volgen van het vak toe in staat (moeten) zijn. Maar wat is eigenlijk de plek van docent in dit traject? Hoe is de docent aanwezig in het leerproces? En faciliteren de universiteit en de daar gangbare cultuur wel zo’n aanwezigheid?
Het uitdenken en geven van een vak vergt een heel aantal handelingen. Als jonge docent op de afdeling Sociale en Culturele Antropologie aan de Vrije Universiteit heb ik dat dit jaar voor het eerst gedaan. Er moet een planning komen en een rubric form; een gedetailleerd scoreformulier. Daarnaast moet ik passend becijferen en de juiste vinkjes aanklikken om de digitale leeromgeving Canvas goed te laten functioneren. Gedurende deze handelingen train ik me onwillekeurig in het volgen van de bestaande protocollen, en hoewel dit lang niet het hele plaatje is, maakt het toch een aanzienlijk deel uit van het docentschap.
Het was een ervaring die volkomen buiten deze protocollen, de planning en het curriculum viel, die mij de gelimiteerdheid toonde van een zo geordende vakopzet. Buiten de lestijden – tijdens de afsluitende borrel met mijn studenten van de pre-mastergroep om precies te zijn – ontstond een leermoment dat de basis vormt voor deze tekst, en mijn kijk op onderwijs een nieuwe wending lijkt te geven.
Tijdens de borrel vertelde een van mijn studenten mij dat een kritische opmerking in de les een week eerder haar boos en gefrustreerd had gemaakt. Tijdens die les had ik het gebruik van een concept – coping strategies – in haar paper bevraagd, en gesteld dat dit meer een psychologische dan een antropologische kijk op de wereld bevordert; één die de mens eerder als individu dan als sociaal wezen verbeeldt.
Dat ik daarmee een gevoelige snaar raakte, had ik toen niet opgemerkt. Dat vertelde ze mij terwijl we een biertje in de zon dronken en er gelegenheid was daarover door te praten. Ze had na die les een artikel gevonden dat inging op dit vraagstuk, waardoor ze beter was gaan begrijpen waar ik op doelde. Ons gesprek tijdens de borrel verdiepte, geloof ik, vervolgens het leren omdat de informele setting het mogelijk maakte om het kennisniveau te verbinden aan de emotie en de uitwisseling daarvan.
Hierin zie ik een potentie die wellicht vaker niet dan wel wordt uitgebuit. Zelf handelde ik waarschijnlijk uit het vermoeden van zo’n potentie toen ik mijn student de week erop een bericht stuurde en vertelde dat haar reactie mij bij was gebleven. Ik stelde verder voor om samen een blog-post over deze gebeurtenis te schrijven. Zij op haar beurt gaf in haar reactie aan dat ze het leuk vond om te horen dat ik dat onthouden had, en dat ze graag iets (in reactie) wilde schrijven.
Sinds die tijd denk ik na over wat de rol van de docent is, waar de kadering van het handelen van de docent wordt geabsorbeerd door protocollen en door andere zaken zoals krappe budgetten, de ruimtelijke ordening van de universiteit en collegezalen, tradities, verwachtingen en andere zaken. Ook vraag ik me af wat bovenstaande ervaringen me vertellen over hoe leerprocessen verlopen en hoe deze gefaciliteerd kunnen worden. Sinds die borrel zie ik telkens het beeld voor mij van Aristoteles, lopend en lerend met studenten in de binnenplaats van zijn Peripatetische school. Een beweeglijk leren, waarin het ‘veld’ waarin geleerd wordt zich vormt tijdens de handelingen van de verschillende deelnemers.
Zo’n leren is, wellicht juist vanwege het ‘rommelige’ karakter, evengoed een gebied van ambivalenties. Een ervan is de waarde die ik zo’n vorm van leren toeken, en de (economische) waarde die hieraan van buitenaf toegekend wordt. Zo hebben bezuinigingen in het hoger onderwijs het inmiddels vrijwel onmogelijk gemaakt om structureel tijd en aandacht te besteden aan studenten en hun leerproces, met name buiten de collegezalen. Als ik dat wel doe, doe ik dat feitelijk gratis en voor niets, en wellicht is dat precies de gedachte.
Een model waarin de docent niet buiten het proces gerekend wordt – en daarmee wellicht ook niet onzichtbaar zou moeten zijn in de cursushandleiding – komt zo gelijk te staan aan een kritiek op universiteitscultuur en onderwijsbeleid. Fantaserend over een inclusief model bekruipt mij tegelijkertijd een kilheid. Ik ben ontsteld over de nauwheid van de onderwijsopvatting die leidend lijkt te zijn, en die alle beweging uit het leren lijkt te hebben gehaald. Ik wil hiermee geen frontale aanval plaatsen op mijn collega’s die hun energie steken in onderwijs, maar eerder zoeken naar de plekken waar vandaan we limiteringen en afkalving te lijf kunnen gaan. Door samen ruimte in te nemen.
Herbert Ploegman werkt als junior docent en als buitenpromovendus aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit Amsterdam.