Skip to content

Maarten op veldwerk: op stap in Amsterdam

Dit artikeltje is het eerste in een reeks waarin ik je, met een of twee berichten per maand, meeneem op veldwerk onder antropologiestudenten en ?docenten aan de Vrije Universiteit. De bedoeling is niet alleen om meer inzicht te bieden in de dagelijkse realiteit van mijn opleiding, maar ook om op een toegankelijke manier te illustreren wat antropologisch onderzoek zoal inhoudt.

Aangezien antropologen veel waarde hechten aan de context, begin ik mijn onderzoek met een verkenningstocht door Amsterdam en de Vrije Universiteit. In de stijl van Horace Mitchell Miners beschrijving van lichaamsgerelateerde rituelen onder de Nacirema (hint: lees de naam van de stam achterstevoren), probeer ik me zoveel mogelijk te verbazen over het vanzelfsprekende — als een nietsvermoedende plattelandsbelg, laten we zeggen, die plotseling in de grote Nederlandse stad wordt gedropt en verdwaasd de totaal onbekende omgeving probeert te interpreteren. Kan je volgen? Indien nodig helpen de links je op weg. Hier gaan we…

Op een mooie, druilerige regendag, zo typerend voor het lokale klimaat, loop ik aan de rand van de nederzetting in de richting waar in de vroege namiddag de zon hoort te staan, hoewel de middag op dit moment nog moet komen en de zon verstoppertje speelt in de mistige hemel. Enkele weinig spraakzame reizigers, al dan niet op magere paardachtige wezens gezeten, houden me on?gezelschap terwijl ik me een weg baan door velden bedekt met een laag steenmulch in erg regelmatige vorm, en me verbaas over de primitiviteit van de Amsterdamse landbouwtechniek. Afgezien van grassoorten met zeer lage, en moeilijk te verwerken opbrengst, vallen er nauwelijks eetbare gewassen te bespeuren, en het weinige dat er groeit, blijft ongelooflijk schraal en lilliputterig klein. Vermoedelijk is de ontoereikende voedselproductie de belangrijkste reden waarom veel Amsterdammers er zo onderkomen, zo bleekjes uitzien.

Dat niet alle bewoners zo zwak zijn, heeft ongetwijfeld te maken met machtsverschillen en de ongelijke verdeling van bestaansmiddelen die er een gevolg van is. Het is echter overduidelijk dat het Amsterdamse ras, naast deze sociaal geïnduceerde verscheidenheid, ook een grote genetische variëteit bezit. Dat doet vermoeden dat het hier om een exogame, of minstens niet strict endogame samenleving gaat — een samenleving waarin mensen hun partner(s) zoeken buiten de eigen stam en dus telkens nieuw genetisch materiaal verwerven. Een andere factor is de losse seksuele moraal, die op bepaalde plaatsen wel zéér expliciet tot uiting komt.

Verder merk ik verbaasd op dat de inboorlingen tot op zekere hoogte geletterd zijn. Publieke opschriften zijn alomtegenwoordig en lijken als statussymbool te dienen. Meestal wordt het Latijnse schrift gebruikt, hoewel niet consequent en soms van bedroevende kalligrafische kwaliteit. Ook de kookkunst laat te wensen over, al gebiedt de eerlijkheid me te vermelden dat het niet overal zo slecht gesteld is, en dat het gerecht “kaas”, bijvoorbeeld, waarvoor de stam der Nederlanders bekend staat, me wel bevalt. Wanneer ik een werkplaats passeer waar volgens het opschrift “koffie” bereid wordt, drijven me echter, in plaats van de heerlijke geuren waar ik me al op verheugde, misselijkmakende walmen tegemoet die beslist niet gezond kunnen zijn.

Even later schrik ik op uit mijn overpeinzingen over het gebrek aan beschaving en ontwikkeling, wanneer ik me bewust wordt van de glimmende, mensenetende roofdieren die hier kennelijk op de paden tussen de velden, waar de grijze en zwarte rotsbodem zichtbaar wordt, worden gekweekt. In tegenstelling tot de Amsterdamse mensen ervaren deze dieren duidelijk geen voedselschaarste, want in plaats van hun prooi meteen te verorberen, laten ze hem langdurig in leven om er, als een kat met een muis, lugubere spelletjes mee te spelen. Uit een gevoel van morele verplichting, dat het nipt wint van mijn angst, waag ik me in de buurt van een van deze afschrikwekkende stinkende mormels, en schop het bont en blauw tot het zijn arme slachtoffer loslaat. Die laatste — begrijpelijkerwijze niet bijzonder goedgemutst na zijn hachelijke avontuur — toont zich echter zó ondankbaar dat hij me, als ik het niet op een lopen had gezet, vast in elkaar had geslagen.

Maar ik ben niet hierheen gekomen om de lokale fauna en flora te bestuderen, en het landbouwsysteem, de lokale keuken en de sociale organisatie zullen tot een volgende gelegenheid moeten wachten, want vandaag ben ik van plan een bijeenkomst te bezoeken in het reusachtige huis dat ik nu, buiten adem van het rennen, voor me zie opdoemen. De esthetische waarde ervan ontgaat me volkomen, maar afgezien daarvan moet ik toegeven dat de Amsterdammers kundige bouwmeesters zijn, die mastodontische constructies kunnen opzetten uit niet meer dan blokken steen, zonder balken, huiden of beenderen.

Wanneer ik het huis binnenga, merk ik dat er niet alleen verticale binnenmuren zijn aangebracht, maar dat het zicht ook in de hoogte belemmerd wordt door een horizontaal platform. De menselijke stroom volgend, duw ik de plankvormige afsluiting van een deurgat opzij, om me toegang te verschaffen tot een opeenvolging van op elkaar gestapelde balkjes, telkens een beetje hoger, die toelaten de hogere platformen te bereiken. Na driehonderd van dergelijke balkjes te zijn opgeklommen, kom ik uiteindelijk op het op één na hoogste platform. Er doen verhalen de ronde over vliegende bakjes waarin je de klim, na een lange wachttijd, zonder enige inspanning kan voltooien, maar dat durf ik niet te proberen. Bovendien werkt magie niet wanneer je er niet in gelooft.

Van daarboven kan je, doorheen de muren van gebakken zand, bijna het hele dorp Amsterdam — misschien wel honderdmaal zo groot als het mijne — overzien. Wat opvalt als je het allesoverheersende gevoel van chaos even opzij schuift, zijn de onmiskenbare Pueblo?invloeden die, zij het in een veel minder ontwikkelde vorm dan in de zuidelijk Noord-Amerikaanse mesa’s, tot uiting komen in de op elkaar gestapelde huizen en de kleurrijke ladders die hier en daar de lucht insteken. In de verte is een nest te zien van lawaaierige, glinsterende vogels die schijnbaar bewegingsloos door de lucht zweven.

Hoe betoverend het uitzicht ook is, het doosje dat ik heb meegebracht om me het lokale tijdsgevoel eigen te maken, geeft aan dat de bijeenkomst op het punt staat te beginnen. Amsterdammers zijn haastig van natuur, en ik wil de aankomst van de eerste bezoekers niet missen. Ik begeef me dus naar de afgesloten rechthoekige ruimte, pretentieus aangegeven met een teken op de muur. Wat er binnen gebeurt, krijg je volgende week te lezen.

Maarten Deprez is student Sociale en Culturele Antropologie aan de Vrije Universiteit.

2 Comments

  1. standplaatswereld standplaatswereld

    Uitstekend !!!!

Your email address will not be published. Required fields are marked *