Door Annette Jansen Genocide en etnische zuivering komen al sinds het begin van de 19e eeuw voor, maar pas eind jaren 90 – na de bloedbaden in onder meer Rwanda en Oost-Timor – ontstonden er groepen activisten die pleitten voor militair ingrijpen door de Verenigde Naties bij massale wreedheden. Wie zijn deze antigenocide-activisten en wat beweegt hen om geweld met geweld te bestrijden? Annette Jansen onderzocht het mens- en wereldbeeld van twee groepen antigenocide-activisten: Oost-Timor-activisten, die actief waren van 1975 tot 1999, en Responsibility to Protect (R2P)-lobbyisten, actief van 2001 tot op heden.
Antigenocide-activisten concentreren zich niet op het redden van individuen, maar op het voortbestaan van de door genocide bedreigde groep. In tegenstelling tot de eerste generaties mensenrechtenactivisten, die wars waren van macht en militair vertoon, werken antigenocide-activisten veel nauwer samen met de overheid en zijn ze vóór militair ingrijpen als laatste redmiddel om genocide te voorkomen. Als enkele individuen moeten omkomen om het voortbestaan van een heel volk te waarborgen, dan beschouwen zij dat als betreurenswaardig maar noodzakelijk.
Mensenrechten onvoldoende om genocide te voorkomen
R2P-lobbyisten en Oost-Timor-activisten hebben verschillende perspectieven op de mensheid en op mensenrechten. Oost-Timor-activisten geloven sterk in de wil van het volk, mensenrechten en democratie. Hun idee is: als de wil van het volk centraal staat, er een democratie wordt gesticht en de mensenrechten worden gerespecteerd, dan houden onderdrukking, dictatuur en massale wreedheden vanzelf op te bestaan. Oost-Timor-activisten zijn ervan overtuigd dat de mens in wezen goed is en dat wreedheden – zoals genocide – het gevolg van zijn van indoctrinatie door militaire en politieke leiders. Qua visie zijn zij geïnspireerd door dekolonisatie-oorlogen en de strijd van onderdrukte volkeren.
R2P-lobbyisten daarentegen zijn de wil van het volk juist gaan wantrouwen. Zij hebben gezien dat de roep tot zelfbeschikking kan leiden tot bloedige burgeroorlogen, waarin bijvoorbeeld Bosnische Serviërs en Kroaten of Rwandese Hutu’s en Tutsi’s elkaar afslachtten. R2P-lobbyisten worden in hun visie op de mensheid sterk beïnvloed door het feit dat in zulke situaties zelfs buren en vrienden elkaar te lijf gaan. Volgens R2P-lobbyisten zijn massale wreedheden het product van de menselijke natuur. Instituties zoals mensenrechten zijn in hun opinie onvoldoende om die menselijke natuur te temmen en genocide te voorkomen.
VN als “neutrale” partij
R2P-lobbyisten hebben het geloof in de mens en de mensenrechten dus zo goed als opgegeven. ‘Als de massa eenmaal aan het moorden is geslagen, is de enige die nog kan ingrijpen de omstander,’ vinden zij. R2P-lobbyisten zien in de VN de ultieme invloedrijke ‘omstander’. Daarom pleiten zij ervoor dat de secretaris-generaal van de VN, die boven de partijen staat, namens de mensheid kan oproepen tot ingrijpen bij genocide.
Dat is om twee redenen problematisch. Moreel omdat dan niet langer de wil van het volk centraal staat. Politiek omdat de VN zelf ook vuile handen heeft (kijk bijvoorbeeld naar de vele veto’s van Rusland en China als het ging om ingrijpen tegen massale slachtingen onder Syrische burgers) en omdat nationalistische sentimenten in de wereldpolitiek op dit moment juist weer heel erg opspelen. In plaats van ‘wij Europa’ of ‘wij de mensheid’ denken burgers en politici vooral in de trant van ‘wij Nederlanders’ of ‘wij verdedigers van het Vrije Woord’. De VN is dus niet zo’n neutrale partij als de R2P-lobbyisten denken.
Maatschappelijk belang van het onderzoek
Mijn onderzoek wijst op een bredere verandering van het morele landschap in de humanitaire gemeenschap. De mensenrechten verliezen aan gewicht. Vroeger ging bescherming van het leven en de rechten van het individu boven alles, maar steeds vaker richt men zich in de humanitaire politiek op de bescherming van de groep; individuen mogen sneuvelen als daarmee de groep gered wordt. Daarnaast richt men zich op de bescherming van enkel het biologische leven van mensen. Een goed voorbeeld daarvan is de omgang met bootvluchtelingen uit onder meer Syrië. Deze vluchtelingen worden uit zee gevist, hun leven wordt gered, maar hen wordt nauwelijks perspectief geboden op menswaardig leven op basis van mensenrechten.
Mijn bevindingen zijn ook van belang voor de zelfreflectie van non-gouvernementele humanitaire en mensenrechtenorganisaties. Veel seculiere ngo’s benadrukken dat zij, in tegenstelling tot religieuze organisaties, ‘neutraal’ zijn omdat zij volgens mensenrechten werken. Ik wil hen ervan bewust maken dat seculiere humanitaire en mensenrechtenorganisaties nét als religieuze organisaties gedreven worden door een ideologische agenda; ook aan mensenrechten ligt immers een ideologie ten grondslag. Het expliciet maken van deze ideologische agenda is belangrijk omdat op grond daarvan besloten wordt welke mensenlevens gered worden en welke niet; nu laten we bijvoorbeeld vluchtelingen toe wiens leven door oorlog in gevaar is, maar niet wiens leven in nood is door armoede. Dit is niet ‘neutraal’ te noemen.
R2P-lobbyisten stellen dat passieve omstanders het grootste gevaar vormen bij genocide
Tot slot pleit ik voor een actievere reflectie op de rol van omstanders bij genocide. R2P-lobbyisten zetten met hun pleidooi omstanders van genocide in de schijnwerpers. Dat is ook relevant voor onze discussie over de rol van Dutchbat bij de genocide in Srebrenica. R2P-lobbyisten stellen dat passieve omstanders het grootste gevaar vormen bij genocide. Niet het teveel aan ingrijpen, maar het te weinig en te laat ingrijpen is het probleem. Willen we genocide in de toekomst voorkomen, dan moeten we het gedrag van passieve omstanders beter gaan begrijpen én veranderen.
Annette Jansen is affiliated researcher bij de afdeling Sociale en Culturele Antropologie en adviseur op het gebied van conflicttransformatie, gender en religie.
Dit artikel is eerder gepubliceerd op OneWorld Research.