Precies een jaar geleden, op 24 april 2013, stortte Rana Plaza in. Het meest dodelijke ongeval in de geschiedenis van de textielindustrie eiste de levens van ruim 1100 arbeiders. Meer dan 2500 medewerkers raakten gewond. Het acht verdiepingen hoge gebouw vlakbij Dhaka, herbergde een aantal kledingfabrieken, een bank, appartementen en diverse winkels. Nadat er barsten werden geconstateerd in de muren van het gebouw, werden de bank en de winkels gesloten. De fabrieksarbeiders, voor het merendeel jonge vrouwen, moesten gewoon aan het werk. Anders zouden ze hun baan verliezen. Tijdens de drukke ochtenduren stortte het hele gebouw als een kaartenhuis in. Nog steeds liggen er lijken begraven onder het puin.
Sinds het begin van de explosieve groei van de Bangladeshi textielindustrie in de jaren ’90, vinden dit soort drama’s regelmatig plaats. Nog geen vier maanden eerder, waren door een brand in de Tazreen Fashion fabriek ten minste 117 mensen omgekomen. Bangladesh is na China de grootste kledingexporteur van de wereld. Met een jaaromzet van 9 miljard dollar is de kledingindustrie de grootste exportsector van het land. Ongeveer 4 miljoen arbeiders, voor het merendeel jonge vrouwen, zijn werkzaam in 5600 fabrieken. Zij werken 70 tot 80 uur per week tegen minimale lonen en onder bijzonder slechte arbeidsomstandigheden. De protestacties tegen de slechte arbeidsomstandigheden hebben voor alsnog nauwelijks geleid tot enige verbetering in de fabrieken. Er was een ramp van ongekende omvang nodig om de aandacht van nationale en internationale bedrijven en organisaties op de sector te vestigen. Eindelijk neemt de druk op de sector om verbeteringen door te voeren. Dat het niet makkelijk zal zijn om de textielsector in Bangladesh wezenlijk te veranderen, bleek wel tijdens een kort onderzoek naar de vakbondssituatie, dat wij afgelopen maart in opdracht van CNV Internationaal hebben uitgevoerd.
Bangladeshi textielarbeiders zijn de goedkoopste arbeidskrachten ter wereld. Na een recente loonsverhoging, verdienen zij een minimumloon van zo’n 50 euro per maand (eerder was dit nog geen 30 euro). Bangladesh mag dan een goedkoop land zijn, 50 euro per maand is niet genoeg voor een fatsoenlijke levensstandaard. Door de grote bevolkingsdruk – Bangladesh telt momenteel 165 miljoen inwoners – is er een overschot aan ongeschoolde, goedkope arbeid. Dit houdt de lonen laag. Dat geldt niet alleen voor de textielindustrie, maar voor de meeste sectoren, formeel en informeel, waar Bangladeshis werkzaam zijn. Niemand, behalve de arbeiders en hun families, heeft baat bij de naleving van prijsafspraken, laat staan bij de verhoging van het loon tot een minimum leefbaar loon. In een recent onderzoek van De Berenschot Groep werd dit leefbaar loon voor de textielarbeiders op 140 euro per maand geschat (bijna drie maal zo hoog als het minimum loon). Met het oog op het nationale gemiddelde inkomen, dat veel lager ligt, achtte Berenschot zelf een dergelijke inkomen niet haalbaar in de nabije toekomst.
Bangladesh heeft de meeste ILO (International Labour Organization) conventies geratificeerd. Toch worden arbeidsrechten dagelijks met voeten getreden. Alle macht is in handen van een kleine economische en politieke elite. Protesterende werknemers worden ontslagen, bedreigd of zelfs in elkaar geslagen. Deze situatie kennen wij in Nederland al lang niet meer. Wij zijn haast vergeten welke rechten en voordelen de vakbonden ons de afgelopen decennia hebben gebracht. Vakbonden spelen een belangrijke rol in de onderhandeling over en bewaking van allerhande arbeidsvoorwaarden. In Bangladesh is dat heel anders. Daar zijn de vakbonden zwak. Vakbondswerk is vrijwilligerswerk met een groot risico op intimidatie, fysiek geweld en verlies van werk. Bovendien hebben vakbonden een slecht imago, onder andere vanwege nauwe politieke banden. Slechts vier procent van de werknemers is aangesloten bij een vakbond.
Tot twee decennia geleden, voordat de publieke sector onder druk van de Wereldbank en het IMF werd geminimaliseerd, was dat wel anders. Toen speelden vakbonden een belangrijke rol in de strijd voor arbeidsrechten. En tijdens de onafhankelijkheidsstrijd in 1971 en in het verzet tegen het militaire bewind van generaal Ershad. De verkleining van de publieke sector heeft geleid tot een enorme verschuiving naar de informele sector. Ruim 80 procent van de Bangladeshis werkt nu in die informele sector. De macht van de vakbonden lijkt goeddeels gebroken. Tot anderhalf jaar geleden, maakte geen enkele nieuwe vakbond kans op een officiële registratie van de overheid. Sinds de brand in Tazreen is daar verandering in gekomen. Er zijn in korte tijd ruim 120 nieuwe fabrieks-gebonden textielvakbonden geregistreerd. Dat neemt niet weg dat de macht van de bonden zeer beperkt is. Wij hoorden zelfs verhalen over fabriekseigenaren die hun eigen vakbonden organiseren. Dergelijke bonden bestaan uit leden die, bijvoorbeeld tegen betaling, vooral de belangen van de baas in het oog houden. Niet die van de arbeiders.
Toch zijn sterke bonden de enige kans op structurele verbetering. Tijdens ons bezoek aan Bangladesh, hebben wij ook een dozijn lokale vakbonden in het noorden van het land bezocht. Hier zagen wij hoe deze bonden collectieve kracht en solidariteit organiseren. Dankzij goed georganiseerde netwerken van lokale vakbonden, kunnen de arbeiders snel ingrijpen als afspraken worden geschonden, vakbondsleden worden uitgebuit, of geterroriseerd door hun werkgevers. Het collectieve gevoel van verbondenheid wordt versterkt door de onderlinge hulpfondsen: leden dragen wekelijks een paar cent van hun schamele loon af aan een collectief fonds. Zo kunnen de bonden hun lidmaten een kleine uitkering verstrekken bij ziekte of letsel. Bij overlijden ontvangen nabestaanden een eenmalige uitkering van maximaal twee maanden loon.
Kleine successen zijn er: een lokale vakbond van riksja rijders onderhandelde succesvol dat ze slechts zes in plaats van zeven dagen huur voor de riksja hoefden te betalen: een winst van 50 cent per dag. Een van de leden vertelde ons dat hij zich nu wel gerespecteerd voelt. En klanten halen het niet meer in hun hoofd, om hun niet te betalen voor een rit. “En op een warme dag”, zo voegde hij eraan toe, “kan ik in dit kantoortje van de vakbond bijkomen. Hiervoor hadden we nergens een plek om uit te rusten.” Een bouwvakkersbond voerde succesvol actie voor gelijke lonen van hun vrouwelijke leden: zij gingen van 1,75 euro naar 2 euro per dag. Ook hebben zij een vijftigtal cementmolens aangeschaft. Inkomsten door de verhuur komen ten goede aan de spaarkas van de vakbond.
“Acht maanden geleden”, zo vertelde een van hen ons, “werden we bedreigd door een groep bandieten; 42 vakbonden uit het hele district gingen de straat op, om ons te steunen.” Momenteel beraadt deze bond zich op een looneis van 50 cent per dag extra. De vakbonden geven de leden een gevoel van kracht en zelfrespect, in een rechteloze samenleving waarin een economische groei van 6 procent mogelijk is , dankzij de uitbuiting van ’s werelds goedkoopste arbeiders.
Terug naar de textielindustrie:
De grote internationale (media) aandacht heeft dit jaar geleid tot een akkoord tussen grote Europese internationale kledingmerken, zoals C&A en H&M, en nationale vakcentrales over veilige werkomstandigheden. Het akkoord gaat over de bouwtechnische staat van de fabrieken. Het heeft geen betrekking op andere fundamentele arbeidsrechten, zoals het recht om onafhankelijke vakbonden te organiseren, of op collectieve onderhandeling. De actuele internationale verontwaardiging is belangrijk, maar waarschijnlijk slechts van korte duur. De miserabele werksituatie van miljoenen arbeiders is echter permanent. Wij hebben geen enkele reden om aan te nemen dat de fabriekseigenaren van plan zijn om de arbeiders als een serieuze onderhandelingspartner te accepteren. In Nederland hebben we onze mond vol met ‘bottom up’ en zelfredzaamheid. Laten we de Bangladeshi werknemers steunen om zich van onderop en van binnenuit te organiseren. Alleen sterk gewortelde vakbonden kunnen een duurzaam tegenwicht bieden tegen de fabriekseigenaren, een machtsbeluste overheid, winstgedreven kledingmerken en de behoefte van consumenten om zoveel mogelijk te kopen tegen de laagst mogelijke prijzen.
Ellen Bal is Universitair Hoofddocent bij de afdeling Sociale en Culturele Antropologie, VU Universiteit Amsterdam. Zij doet sinds 1993 onderzoek in Bangladesh. Sandra Bos is docent Bestuurskunde en programmaleider Urban Management aan de Hogeschool van Amsterdam. In opdracht van CNV Internationaal voerden zij recentelijk een onderzoek uit naar de vakbondssituatie in Bangladesh.
Dank voor dit verhelderende stuk, Ellen en Sandra. Zeer eens dat deze arbeiders onze solidariteit verdienen. Hebben jullie ook advies hoe we die solidariteit het beste vorm kunnen geven? Naast consumptiekeuzes weet ik nu alleen van campagnes als deze: https://secure.oxfamnovib.nl/acties/kledingindustrie