Skip to content

Top-down bestuur van de universiteit

door Freek Colombijn Hoera, alweer een probleem opgelost! Maar welk?

Naarmate de verontrusting onder VU medewerkers toeneemt en zij zich meer gaan roeren, vrezen het College van Bestuur en ook het bestuur van onze faculteit steeds meer de controle op het ‘bestuursproces’ te verliezen. Zoals de organisatieantropoloog Tennekes al beschreef, denken managers in organogrammen, taakstellingen, en productieprocessen, die ze allemaal in hun greep denken te hebben. Hun controle is echter een illusie, doordat een organisatie bestaat uit partijen (afdelingen, individuen) met eigen en soms geheel tegenstrijdige doelstellingen, die indruisen tegen de planning van de leiding.

Voor de managers aan de top kan het besef van hun beperkte beheersing van ‘het proces’ angstaanjagend zijn. Toen ik voor drie jaar tot afdelingshoofd benoemd werd leek het me nuttig mijn gebrekkige kennis van leidinggeven bij te spijkeren door het kopen van een boek. Lezen kan ik het niet noemen, want ik kwam niet verder dan de blurb en de alleszeggende titel: Leiding geven aan academici? Niet doen! Dat was genoeg om het kernpunt te snappen. Academici die het vertrouwen krijgen van hun leidinggevenden nemen verantwoordelijkheid voor hun taken en lossen de meeste problemen zelf op. Bedrijven die veel verantwoordelijkheid delegeren aan hun medewerkers schijnen het vaak ook commercieel goed te doen.

Helaas is deze wijsheid nog niet aan het College van Bestuur van de Vrije Universiteit besteed. Het CvB vreest de controle te verliezen en gaat juist daarom de laatste weken steeds meer top-down besturen. De voorzitter van het CvB heeft verklaard dat protesterende VU medewerkers het contact met de werkelijkheid hebben verloren. Het tegendeel is echter waar. Wie is het contact met de realiteit kwijt?

Een hilarisch voorbeeld van een oekaze is het beperken van de periode waarin docenten op vakantie mogen. De nakijktermijn van hertentamens wordt vervroegd en docenten moeten hiervoor midden in de zomer beschikbaar zijn. De tijd dat ze nog op vakantie kunnen wordt hierdoor ingekort tot vier weken in augustus (of twee, maar niet aansluitende weken in juli). Hoe moet dit als zij een partner hebben die van zijn of haar werkgever niet altijd weg kan (en over de grens werkt waar andere vakantietijden gelden) of kinderen hebben die in een vakantieperiode zitten die niet samenvalt met de toegemeten vakantie voor de VU medewerker?

Een ander grappig voorbeeld is dat het CvB met de minister een taakstelling is overeengekomen waarbij de target van het aantal docenten met een BKO (Basiskwalificatie Universitair Onderwijs, of onderwijzer?) op minimaal 70% is gesteld. Helaas bestaat de BKO nog maar kort en de meeste stafleden zijn aan de universiteit begonnen decennia voordat de BKO in het leven werd geroepen. De BKO is in principe een goed idee, maar nu worden zelfs ervaren stafleden onbevoegd verklaard en zij moeten op cursus. Zo hebben wij een collega met een eerstegraads lesbevoegdheid voor maatschappijleer, die aan de universiteit een handvol aanvullende cursussen heeft gevolgd (hoorcollege geven, werkcollege geven, in het Engels college geven, hoe presentaties op congressen te houden, hoe mondelinge presentaties van studenten na te bespreken, gebruik van peer-review in het onderwijs, nieuw gebruik van AV middelen in het onderwijs). Voor wat het oordeel van studenten waard is (want daar zijn grote vraagtekens bij te zetten): hij heeft twee keer een onderwijsprijs gewonnen, is meermalen genomineerd voor een facultaire onderwijsprijs en stond ooit op de shortlist van de beste docent van de Universiteit Leiden; promovendi van de faculteit riepen hem een jaar geleden uit tot een na beste promovendi begeleider. Maar het CvB –dat vast veel meer kennis heeft van onderwijs geven aan een universiteit- oordeelt hem niet bevoegd of competent en stuurt hem op BKO cursus.

Een laatste voorbeeld van top-down beleid gemaakt door bestuurders zonder ervaring met de werkvloer is de nieuwe tentamenregeling die universitair breed is afgekondigd. Studenten moeten stipt op tijd aanwezig zijn en laatkomers worden bij de deur van door meerdere docenten gedeelde tentamenzalen tegengehouden door geüniformeerde suppoosten. Woordenboeken mogen niet gebruikt worden om het gebruik van spiekbriefjes tegen te gaan; om dezelfde reden mogen geen etenswaren meer op de tafels liggen. Bij een uitzendbureau ingehuurde surveillanten verwijderen tassen uit de gangpaden, gaan van tafeltje naar tafeltje om identiteitskaarten te controleren en noteren op alle antwoordvellen een nummer om er zeker van te zijn dat na afloop alle antwoordvellen worden ingeleverd. Studenten moeten zich dan voor de tweede keer legitimeren (want stel je voor dat een andere persoon hun tentamen zou maken). Docenten die niet vijftien minuten van tevoren in de tentamenzaal zijn worden op hun mobiele nummer gebeld ter controle. Klinkt logisch, toch?

Het eerste tentamen dat ik onder het nieuwe regime afnam was ik in culture shock. Natuurlijk horen studenten op tijd op tentamen te zijn en reistijd ruim te plannen om rekening te houden met, bijvoorbeeld, vertraagde treinen. Maar het is funest voor de studiemotivatie –dus voor rendementscijfers, geacht CvB!- om een tentamen voor te bereiden en het niet te mogen maken omdat men een minuut te laat is. Voorheen hield ik studenten het eerste half uur vast in de tentamenzaal, zodat laatkomers tot dan nog binnen konden komen zonder de opgaven te kunnen kennen. De geüniformeerde suppoosten waren hierin echter niet te vermurwen, want hun hele raison d’être is de deur dicht te houden; ze waren zelfs expliciet van hogerhand geïnstrueerd dat ze niet door docenten overruled konden worden. Van minstens twee docenten weet ik dat ze de laatkomers direct na afloop een extra tentamengelegenheid hebben geboden, maar dat betekende meer werk voor henzelf.

Of ik het risico voor lief neem dat studenten spiekbriefjes in woordenboeken leggen bepaal ik zelf wel. Ik heb studenten die het cultureel kapitaal van het CvB missen, bijvoorbeeld omdat ze als vluchteling naar Nederland zijn gekomen of lager opgeleide ouders hebben, en aan een woordenboek praktische en morele steun ontlenen. Er is ongetwijfeld misbruik gemaakt van de woordenboeken, maar het kwaad straft zichzelf wel later in de studie; eerlijke, hard werkende studenten belonen zichzelf. Eten moet kunnen; tentamen doen is als het spelen van een inspannende wedstrijd; daar is energie voor nodig. Het verscherpte toezicht van de goedwillende surveillanten leidde tot ontzettend veel onrust en afleiding tijdens het tentamen: gesleep met tassen, terugzoeken van tassen, opduiken van identiteitskaarten en gefluister tussen surveillanten en studenten. De hele sfeer van achterdocht rond de identiteitskaarten doet de vertrouwensrelatie tussen docenten en studenten geen goed. Achterdocht lokt list uit. Docenten weten zelf het beste of zij hun studenten kennen of legitimatie nodig vinden.

Om kort te gaan, het College van Bestuur is hard bezig allerlei problemen op te lossen. Maar het echte probleem op de universiteit is misschien het CvB zelf.

Freek Colombijn is hoofddocent sociale en culturele antropologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In zijn onderzoek richt hij zich onder andere op sociale ongelijkheid in steden, milieubewustzijn en consumptiegedrag in Indonesië. Op Standplaatswereld verschenen verschillende blogs van zijn hand. Collega’s schreven eerder over de zorgen rondom de bezuinigingen en reorganisatieplannen voor Standplaatswereld.

One Comment

  1. drs ing Henk Uijttenhout drs ing Henk Uijttenhout

    Beste Freek, ik zal maar weer eens reageren, hoewel ik er niet blij mee ben dat dit ook weer buiten deze rubriek op internet komt. Je schrijft:
    Zoals de organisatieantropoloog Tennekes al beschreef, denken managers in organogrammen, taakstellingen, en productieprocessen, die ze allemaal in hun greep denken te hebben. Hun controle is echter een illusie, doordat een organisatie bestaat uit partijen (afdelingen, individuen) met eigen en soms geheel tegenstrijdige doelstellingen, die indruisen tegen de planning van de leiding.
    Toen ik mijn eindscriptie schreef, was prof. Tennekes verrast over mijn onderzoek en vertelde dat hem dit sterk deed denken aan de verhalen van een schoolvriend die in het bedrijfsleven werkte. Ik schreef over de beroepscultuur en subcultuur in een bepaald type technisch bedrijf. De order van de klant is daar leidend en niet de ego’s van mensen, waarvan de prestatie moeilijk zichtbaar en meetbaar is. In de laatste module van 16 oktober j.l. schreef ik:
    In de vele studieboeken die ik vroeger bestudeerd heb, zoals “Leiding en organisatie van het bedrijf” en “Analyse van organisatieproblemen” komt het woord diversiteit niet voor. Toch zit het er impliciet wel in, omdat een organisatie niet alleen bestaat uit mannen en vrouwen, jong en ouder, maar ook uit mensen met uiteenlopende achtergronden en opleidingen en daarmee verbonden visie op hun werk, of bijdrage van hun afdeling aan de organisatie. Er wordt van uitgegaan, dat ieder zich gedraagt en handelt in het belang van het productieproces of de dienstverlening. Dit is een beschrijvend en voorschrijvend ideaalbeeld, dat past bij een technische opleiding.
    In het technisch bedrijf heb ik het over vakmensen die allemaal voor hun werk opgeleid en ervaren zijn en daarom ook de vaktaal spreken.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *