Skip to content

De universiteit is divers, vooral als je zeven vinkjes hebt

door Bram van der Heijde –

Als ik mensen vertel over mijn baan krijg ik vaak dezelfde vraag terug: “Oh, dus je bent eigenlijk niks meer gaan doen met je studie Antropologie?” Ik heb hierop inmiddels een standaard antwoord maar toch ben ik nog steeds verbaasd door de vraag. Als projectmedewerker voor het meerjarenprogramma Studeren met een Functiebeperking mag ik binnen de VU belangen behartigen van studenten met een functiebeperking, chronische ziekte of neurodiversiteit. Allereerst denk ik dat als je eens antropoloog bent, dat je altijd antropoloog bent. Maar ik werk nu ruim een jaar op de universiteit en ik zie eindeloos veel vergelijkingen met mijn veldwerk in Libanon waarover ik eerder schreef. De universiteit is een antropologische speeltuin, een micro-maatschappij die ik probeer te analyseren èn tegelijkertijd onderdeel van ben, eerst als student en nu als medewerker. Ik spreek tijdens mijn werk veel studenten die moedeloos zijn omdat het niet lukt te studeren binnen de regels, restricties en structuren van de universiteit. Maar ook veel studenten die vastberaden zijn om het systeem te veranderen voor de volgende generatie. Ik leer over steeds meer verschillende perspectieven op een plek die ik eigenlijk al dacht te kennen. Daarnaast ben ik me steeds bewust van mijn eigen positie binnen dit alles en word ik me bewust van mijn eigen privileges. Vaak moet ik denken aan Joris Luyendijk, Nederlands meest bekende antropoloog die door critici onder vuur kwam na publicatie van zijn boek De Zeven Vinkjes waarin hij intersectionaliteit reduceerde tot zeven kenmerken die je succes kunnen bepalen. Luyendijk kreeg veel kritiek over zich heen vanwege zijn beperkte definitie van intersectionaliteit, dit zou namelijk een veel grotere verzameling van vinkjes zijn dan hij in zijn boek schetst. Er is echter één vinkje dat hij vergeten is waar ik zelf tot kort ook weinig over wist of hoorde, namelijk ‘het hebben van een gezond en volledig werkend lichaam’. We kunnen het hem nauwelijks kwalijk nemen, dit vinkje wordt immers door zoveel mensen vergeten dat het zelfs pas recent in de grondwet is opgenomen dat discriminatie op basis van handicap verboden is. Het is een vinkje dat binnen de universiteit voor veel discussie zorgt en ik probeer al een tijdje te begrijpen waarom — de universiteit zou toch een ‘links bolwerk’ zijn waarin diversiteit wordt gepropageerd?

De universiteit als instituut is in essentie een elitaire plek die draait om uitsluiting. Je hebt immers een VWO-diploma (of HBO-propedeuse of -diploma) nodig om toegelaten te worden. Ook moet je een zekere financiële positie hebben zodat je het collegegeld kunt betalen, je moet Nederlands of Engels spreken en je moet fysiek het gebouw in kunnen om colleges te volgen. Dit zijn echter de meest voordehand liggende factoren van uitsluiting waarover we het schijnbaar allemaal eens zijn dat ze een praktische functie hebben. Echter zijn er nog veel meer factoren van invloed die wat meer onder de oppervlakte liggen, die wat dieper gegrond zijn in ons collectief beeld van wat de universiteit is en waar het voor staat. Het halen van een diploma wordt namelijk een stuk moeilijker wanneer je fysiek minder mobiel bent dan de norm; wanneer je een rolstoel nodig hebt, wanneer je kleiner bent dan 1,50 meter of wanneer je slechtziend  of slechthorend bent. Wat ook in de weg kan staan is een kleiner concentratievermogen of energielevel, waardoor je niet of nauwelijks mee kunt in de reguliere stroom van het theoretisch onderwijs en soms onbedoeld gedwongen wordt om een ander levenspad te kiezen. We zouden ons kunnen afvragen of deze factoren van uitsluiting ook een functie hebben of dat ze gewoon ingesleten zijn in de norm en ons beeld van wat een ‘hardwerkende student’ zou moeten zijn.

Ik geloof dat er een soort nostalgisch beeld van de universiteit bestaat waarop veel assumpties zijn gebaseerd. Wat ik heel vaak terug hoor komen is dat je op de universiteit, tegenover het mbo of hbo, zelfstandig hoort te zijn. Dit betekent dat je zelf verantwoordelijk bent voor het volgen van je colleges, het kopen van je lesboeken, het plannen van je studielast, het aanvragen van extra voorzieningen, enzovoort. Die verwachting om zelfstandig te zijn legt heel veel druk op studenten en maakt het vaak ingewikkelder om om hulp te vragen of aan te geven dat iets niet lukt. Ik hoor meer dan eens verhalen van studenten die inhoudelijk goed zijn in een vak maar het niet halen omdat het ze niet lukt om aan die hoge verwachting van zelfstandigheid te voldoen. Een aanname die ik zelf vaak hoorde was dat het normaal is om tijdens een master-opleiding aan de universiteit nachten door te werken om deadlines te halen. Of dat je tijdens het schrijven van je scriptie gewoon even geen sociaal leven meer hebt. Dit leek mij toentertijd allemaal onschuldig maar nu vraag ik me af: wat als een student überhaupt al moeite heeft met slapen of een sociaal leven onderhouden vanwege een chronische ziekte of functiebeperking? Is deze aanname dan nog steeds onschuldig of kan het voor iemand betekenen dat hun studie niet afgemaakt kan worden? Of sterker nog: dat je niet eens begint.

Door het werk dat ik doe op de VU houden dit soort vragen mij veel bezig. Ik voer gesprekken en hoor verhalen van studenten met ondersteuningsbehoeften en dat zet me aan het denken. Is de universiteit een plek voor iedereen die houdt van leren, wetenschap en onderzoek? Of is de universiteit gemaakt voor en door zevenvinkers zoals Joris Luyendijk en ik?

Bram van der Heijde studeerde antropologie en werkt als projectmedewerker binnen het VU meerjarenprogramma Studeren met een Functiebeperking

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *