Skip to content

Whose social cohesion? College van Nina Glick Schiller

Whose social cohesion? Cosmopolitan anxieties and ethnographies of urbanism.

Door Ina Keuper  Op 27 september 2012 hield Nina Glick Schiller, tot deze zomer directeur van het Research Institute for Cosmopolitan Cultures van de Universiteit van Manchester in Engeland een gastcollege voor alle studenten van de afdeling Sociale en Culturele Antropologie in het kader van de jaarlijkse Antropologendag. Daarin stelde zij zich de vraag: Hoe, wanneer, waar en waarom worden mensen met een migratieachtergrond kosmopolitische stedenbouwers? Alle studenten van het eerste bachelorjaar waren verplicht een verslag te schrijven van het college; onderstaande tekst is gebaseerd op de werkstukken van drie van deze eerstejaars: Marissa Klouwer, Tim Poelman en Matthias Teeuwen.

Voorafgaand aan het college werd Glick Schiller gevraagd om te reflecteren op haar boek Nations Unbound (1994) waarin zij met Linda Basch en Cristina Szanton Blanc het transnationalisme van immigranten in New York beschreef en analyseerde en de term ‘transmigranten’ introduceerde. Zij maakten hiervoor gebruik van hun onderzoek onder immigranten uit Haïti, Grenada en St. Vincent en de Filippijnen die vele sociale, culturele, religieuze, politieke en economische  banden met hun land van herkomst combineerden met een meer of minder succesvol sociaal en economisch bestaan in New York. Dit week af van de destijds heersende theorie dat immigranten zich losmaken van het herkomstland en zich volledig assimileren in het land van vestiging.

Glick Schiller gaf in haar reflectie aan dat zij later meer aandacht kreeg voor historische ontwikkelingen in de migratiestromen naar de VS en dat transmigranten in New York niet als representatief voor heel Amerika gezien mogen worden. De rol van lokaliteit, met name van kosmopolitische steden, moet meer onderzocht worden; hoe mensen uit verschillende delen van de wereld op specifieke plekken samenkomen en zo een stad  bouwen. In Amsterdam evenzeer als in New York. Vandaar dat zij dit dan ook centraal stelde in het gastcollege.

Glick Schiller begon haar college met een korte schets van de theorie over transnationale migratie.  Zij wees op de groei van het wereldwijde kapitalisme, globalisering en de daarmee verbonden ongelijke ontwikkelingen. Migranten vertrekken veelal uit de armere landen, of uit situaties van geweld en oorlog; zij willen hun situatie verbeteren. Maar in de vestigingslanden komen zij vele hindernissen tegen zoals etnische en raciale discriminatie, andere waarden en normen en weinig economische zekerheid. Mede daarom behouden zij hun banden met hun familie en het herkomstland, hetgeen ook steeds makelijker wordt door verbeterde vervoersfaciliteiten en communicatietechnologie. Zo leven zij als transmigranten in een transnationaal sociaal veld.

Vervolgens ging Glick Schiller in op het sociale cohesie paradigma. In dit paradigma worden immigranten vaak gezien als een gevaar voor de eenheid van de nationale cultuur van vestigingslanden. Zij benadrukte dat dit beeld vooral een theorie probleem is omdat de focus is gericht op de natiestaat als eenheid en geen oog heeft voor de cruciale internationale en mondiale economische en politieke banden van elk land. Bovendien zijn er binnen elk land vele andere scheidslijnen en ongelijkheden; het is kortzichtig om immigranten en autochtonen als homogene groepen tegenover elkaar te stellen. Veel problemen worden aan immigranten toegeschreven terwijl deze veel dieper geworteld zijn.

Ondanks haar kritiek op het sociale cohesie paradigma, meende Glick Schiller dat er ook zinvolle inzichten aan te ontlenen zijn. Mensen maken samen de wereld, we zijn allemaal ‘social animals’ en het is van belang inzicht te verwerven in hoe mensen dat doen. Antropologen dragen hieraan bij en onderzoeken welke vormen van samenwerking en betrokkenheid op elkaar er zijn en wie welke scheidslijnen creëert. Wat is de rol van lokaliteit, de stad, daarin? Dit thema diepte Glick Schiller uit in het derde deel van haar college over ‘cosmopolitan urbanism’. Hier stelde zij een specifieke groep migranten centraal, namelijk die in de wereld van het internationale zakenleven. Zij willen als wereldburgers, kosmopolieten, erkenning voor culturele diversiteit en genieten van de multiculturele stad, van voedsel en muziek uit vele landen. Steden als Amsterdam, New York en Manchester propageren het kosmopolitisme in hun ‘city branding’ om nog meer migranten en internationale bedrijven aan te trekken. De stad wordt centraal gesteld, niet de natiestaat. Maar hier blijft het bij. Er is geen oog voor de vele andere migranten buiten deze groep. De elite migranten,  ‘expatriates’,  worden gewaardeerd, de overige migranten worden als probleem gezien. Er is een grote kloof tussen deze verschillende groepen migranten.

In het laatste deel van haar college bepleitte Glick Schiller de ontwikkeling van een ‘subaltern cosmopolitan theory’. Zoals in de theorie van de kosmopolitische stad veel waardering is voor culturele diversiteit en veelvoudige identiteiten van de immigranten, zou dat ook gewenst zijn voor de migranten die niet tot de elite behoren, de immigranten die niet worden verwelkomd met allerlei speciale voorzieningen en vaak in armoede leven. Glick Schiller bepleitte een nieuwe analyse van transnationale migratie en sociale cohesie, met lokaliteit, de multiculturele stad, als uitgangspunt. We moeten onderzoeken hoe mensen uit heel verschillende achtergronden en windstreken samen een stad bouwen. Met oog voor de verschillen tussen de diverse immigrantengroepen, maar ook voor datgene wat ze gemeenschappelijk hebben. We moeten de overeenkomsten meer belichten en zo het migratie proces vanuit een andere hoek bekijken. Openstaan voor de verscheidenheid van mensen en culturen, ook van de niet-migranten. Wij allen zijn ‘city makers’ en ‘world makers’, kosmopolitische stedenbouwers.

Ina Keuper, b.g.keuper@vu.nl

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *